News

Korte gids door het AIV rapport

Development Policy15 Jun 2011Frans Bieckmann

Het AIV-advies over de ‘post-2015’ agenda voor mondiale ontwikkeling zet een andere toon dan eerdere, invloedrijke rapporten van de WRR. Daarmee creëert het een basis voor een interessant debat tussen een aantal verschillende paradigma’s over ontwikkeling, globalisering en buitenlands beleid.

De Adviesraad voor Internationale Vraagstukken doet in haar rapport ‘Ontwikkelingsagenda na 2015; Millennium Ontwikkelingsdoelen in perspectief’ aanbevelingen over de weg die moet worden bewandeld om wereldwijd nieuwe doelen vast te stellen, voor de periode nadat de huidige Millenniumdoelstellingen (MDG’s) zijn afgelopen. Het adviesrapport bestaat uit twee onderdelen. Het eerste deel evalueert wat de MDG’s bereikt hebben en welke lessen uit de huidige MDG-praktijk kunnen worden getrokken voor een post-2015 strategie. Waar de WRR in haar rapport ´Minder pretentie, meer ambitie´ een afwijzende houding aannam ten aanzien van de MDG´s, houdt de AIV zich een beetje in het midden: zij onderschrijft veel van de kritieken, maar benadrukt anderzijds het belang van wereldwijde gezamenlijke doelstellingen. Een consensus overigens die, in de aanloop naar een post-2015 agenda, met veel meer inbreng van de arme landen en de opkomende machten zal moeten worden gerealiseerd, zo stelt de Adviesraad.

In het tweede deel gaat de AIV dieper in op een aantal relatief nieuwe ontwikkelingsconcepten, die naar haar mening in het post-2015 proces moeten worden geïntegreerd. Daarin doet zij voorstellen voor een radicaal ander ontwikkelingsparadigma, met indicatoren voor het meten van welzijn, duurzaamheid en gelijkheid. Om dat te bereiken moeten mondiale arrangementen een grotere rol gaan spelen. Dat laatste overlapt duidelijk met het advies dat eerder werd gedaan in het WRR-rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’. De AIV kiest daarnaast ook duidelijk voor een wat politiekere benadering, waarin duurzaamheid, gelijkheid en het bereiken van welzijn belangrijker zijn dan een beleid dat zich voornamelijk richt op het bevorderen van economische groei en versterking van de productiviteit in ontwikkelingslanden.

De MDG’s geëvalueerd

De evaluatie van de resultaten van de MDG-benadering door de AIV biedt geen grote nieuwe inzichten, maar de commissie legt in enige tientallen pagina’s een tamelijk omvattende samenvatting neer van de veelsoortige debatten die de afgelopen jaren zijn gevoerd over de waarde en impact van de MDG’s.

De AIV behandelt de talloze voortgangsrapporten die wereldwijd zijn opgesteld over de MDG’s, en stelt dat daaruit een gemengd beeld opduikt. Op één doel (toegang tot veilig drinkwater) is meer vooruitgang dan gepland. De armoede is afgenomen, maar het aantal mensen met honger is gestegen tot een miljard. Het kan nauwelijks bewezen worden of vooruitgang op de verschillende thema’s het gevolg is van MDG-beleid. De grootste bijdrage aan de afname van de mondiale armoede komt van China en ook India, en daar betreft het trends die al ingezet waren voor de formulering van de MDG’s. Ook de invloed van de MDG’s op het donorbeleid is gemengd, en het ‘is moeilijk na te gaan wat de MDG’s hebben betekend voor de beleidsontwikkeling in ontwikkelingslanden’.‘De MDG-systematiek heeft succes gehad in de communicatie van een ingewikkelde ontwikkelingsproblematiek naar het grotere publiek, maar leidt in vele gevallen niet tot het bereiken van de doelen zelf’, aldus de AIV. Waar die eerste constatering precies op gebaseerd is, blijft onduidelijk – een veel gehoorde kritiek op de MDG’s immers is juist dat zij ontwikkeling versimpelen tot een technisch, apolitiek concept en de complexe processen en systemische oorzaken van armoede verhullen.

Vier scholen

Behulpzaam is het overzicht dat de AIV geeft van ‘vier scholen rond de MDG’s’: de optimisten, de strategische realisten, de sceptici, en de radicale critici (zie voor een ander overzicht van MDG-debat het The Broker artikel What next for the MDGs).Jan Pronk wordt onder de optimisten geschaard. Hij zag (in 2003) zes voordelen: de MDGs gaan uit van een breed armoedeperspectief, dus niet alleen van inkomen; ze gelden wereldwijd; ze zijn gericht op resultaten en ‘output’; het gaat om directe armoedebestrijding in plaats van ‘trickle down’; ze zijn precies en kwantificeerbaar; en ze zijn ambitieus.

De strategisch realisten zien de MDG’s ‘als essentieel om politiek commitment te bereiken’. Onder hen Sakiko Fukuda-Parr, die ook bijdroeg aan een debat op de website van The Broker. Zij is kritisch over de uitwerking en pleit onder meer voor het toevoegen van (de vermindering van) ongelijkheid in de wereld als belangrijk doel.

Sceptici als William Easterly zien wel dat wereldwijd vijftien jaar lang de neuzen dezelfde kant op staan, maar zien dat ‘mondiale bewustzijn’ niet vertaald in resultaten, omdat er geen nauwkeurige analyse aan ten grondslag ligt van waarom en door wie de bestaande onrechtvaardigheid in stand blijft, en wat je daaraan moet doen. Ook de opstellers van het WRR-rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ worden onder de MDG-sceptici geschaard, onder meer omdat de MDG’s de aandacht afleiden van de noodzaak tot structurele veranderingen.

De radicale critici vinden dat de MDG’s de centrale oorzaak van armoede en ongelijkheid ongemoeid laten en slechts enkele ‘ongewenste neveneffecten’ van de ‘ongebreidelde markteconomie’ proberen te bestrijden. ‘Fundamentele machtsverhoudingen in de wereld worden zo ongemoeid gelaten, evenals vraagstukken van verdeling’ (zie op de Broker site bijvoorbeeld ook Francine Mestrum en Phil Vernon) naar aanleiding van de laatste VN-top over de MDG’s in september 2010, en in 2009 de bijdragen van onder meer Andrew Fischer en Charles Gore).

Het AIV-rapport behandelt vervolgens een aparte discussie over de MDG-indicatoren: hoe meet je armoede? Ook loopt het langs een reeks thema’s die geen onderdeel uitmaken van het MDG-project: duurzaamheid, groei en werkgelegenheid; ongelijkheid, kennis en technologie, demografie, vrede en veiligheid, infrastructuur in Afrika, mensenrechten en goed bestuur, en mondiale publieke goederen. Een aantal andere onderwerpen zou volgens de AIV beter uitgediept moeten worden in het kader van de MDGs: voedselzekerheid, klimaat, gender en global governance.

Aan het eind van het eerste deel somt de AIV een reeks ‘geleerde lessen’ op, die moeten worden meegenomen bij het proces om tot nieuwe doelen te komen na 2015. De AIV vindt dat de Millennium Verklaring, die vooraf ging aan de MDG’s, nog steeds strategische waarde heeft omdat zij een aantal belangrijke voorwaarden voor ontwikkeling benoemt. Dat de meeste MDG’s in 2015 niet bereikt zullen zijn, komt onder meer door ‘de beperkte operationalisering van de doelen voor de ontwikkelde landen (MDG8)’, het niet nakomen van (financiële) toezeggingen en ‘het ontbreken van hervorming van het handels- en financieel systeem’. Deze eenzijdige focus op wat de arme landen zelf zouden moeten doen, komt voort uit het feit dat de donorlanden het MDG-proces hebben gedomineerd.

Wil een post-2015 traject dus enige kans van slagen hebben, dan zal daar volgens de AIV ruimte moeten zijn voor veel grotere participatie van ontwikkelingslanden. Bovendien moeten nationale doelstellingen binnen die landen gekoppeld worden aan de MDG’s. Zulke nationale doelen zullen ook eerder afgedwongen worden door druk van onderop, door maatschappelijke organisaties binnen die landen, omdat die zich er directer mee verbonden zullen voelen dan met de abstracte, algemene MDG’s. ‘Om verbinding tussen nationaal beleid en de MDG’s te verbeteren is het noodzakelijk de ontwikkelingslanden en opkomende economieën prominent te betrekken in de totstandkoming van een nieuwe strategie. Het welslagen van het post-2015-systeem hangt in grote mate af van dit consultatieve proces.’ De EU – en daarbinnen ‘een Europese like-mindedgroep met een aantal belangrijke ontwikkelingspartners’- zou daarbij het voortouw moeten nemen.

De AIV sluit het eerste deel af met de vraag: moeten we de MDG’s afschaffen, doorgaan met huidige MDG-systematiek, of een aangepast systeem proberen op te zetten? Conclusie van de AIV is het laatste. En zij adviseert: zorg dat in het aanloopproces naar een aangepast systeem een internationale consensus ontstaat, waarbij voldoende ruimte blijft voor ontwikkelingslanden hun eigen koers te bepalen. Daarbij zou het goed zijn terug te keren naar de oorspronkelijke grondslag van de MDG’s: de capaciteiten theorie van Amartya Sen (‘vrijheid is vooruitgang’) en een multidimensionale kijk op armoede.

Een aantal praktische adviezen – sommige al hierboven genoemd en andere als voorschot op deel B hiernavolgend – die door Nederland ingebracht kunnen worden in een vormgeving van het post-2015-systeem.1. Leg de nadruk op de procesbenadering van het behalen van het nieuwe post-2015-systeem.2. Zie af van streefdatums (geen nieuw ‘2015’), maar meet voortgang op intervallen van vijf à tien jaar. Herijk in een ‘rolling’-proces de strategie naar aanleiding van de resultaten. Neem duurzame streefcijfers op.3. Houd niet per se vast aan de ‘M’ van Millennium. Deze is uitgewerkt na 2015. Sluit zo mogelijk aan bij de terminologie van de G20 en de Seoul-verklaring om internationale consensus te vergemakkelijken.4. Spreek van ‘acties’ of ‘strategie’ en ‘indicatoren’, niet meer van ‘doelen’.5. Beperk de bestaande acht doelen tot maximaal vier of vijf clusters van doelen, bijvoorbeeld door gezondheidsdoelen samen te voegen; handhaaf de tot nu toe overeengekomen en ingevulde indicatoren en nulmetingen.6. Voeg maximaal twee of drie (clusters van) doelen bij, zoals vrede en (sociale) veiligheid alsmede effectief bestuur om recht te doen aan de alom gevoelde hiaten, met name de objectieve capaciteitenbenadering en de mondiale publieke goederen, en maak een verbinding tussen de MDG’s en de mondiale publieke goederen.7. Veranker mensenrechten en gender-issues door i) deze als ‘cross-cutting issues’ in alle onderdelen op te nemen, onder andere door meting naar doelgroep, zoals gender, etniciteit, ruraal-urbaan, regionaal, ‘bottom-top quintiles’ (non-discriminatieprincipe); ii) door verwijzingen in het post-2015-systeem naar sleutelconventies op het gebied van mensenrechten die mondiaal zijn onderschreven, en akkoorden zoals die van Caïro en Beijing; iii) door te bepalen dat alle programma’s van aanpak moeten voldoen aan de beginselen van participatie, non-discriminatie en accountability.8. Zorg ervoor dat donoren zich organiseren rond een nieuwe systematiek volgens de efficiëntiebeginselen van de Parijse Agenda (taakverdeling en minder eigen nationale prioriteiten) en maak zo mogelijk een duidelijke koppeling met MDG-thema’s.9. Beschrijf in iedere vernieuwde doelstelling acties voor donorlanden, ontvangende landen en andere actoren, en maak de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren (overheden, parlementen, private sector, vakbonden en NGO’s)duidelijk.10. Neem een aantal indicatoren van demografische ontwikkeling op ter wille van regelmatige analyse en monitoring van de voortgang van ontwikkelingsprocessen, maar bestempel demografische ontwikkelingen nooit als een doelstelling. Handhaafdoelstellingen en indicatoren met betrekking tot het gebruik van anticonceptiva en geef aandacht aan vergrijzing.11. Voortgaande globalisering, de recente mondiale ontwikkelingen en de financieel economische crisis van 2008-2009 nopen een post-2015-systeem tot verbeteringen van de huidige internationale handels- en financiële systemen.

Bron: AIV Advies ‘Ontwikkelingsagenda na 2015: Millennium Ontwikkelingsdoelen in perspectief‘ p45-46

Naar een andere benadering: mondiale ontwikkelingsagenda

In het tweede deel van het rapport schetst de AIV de contouren van een nieuwe internationale ontwikkelingsagenda, deels voortbordurend op de lessen uit het MDG-traject, deels door nieuwe ideeën en inzichten op te werpen. Deze nieuwe agenda vormt de context waarin het post-2015 proces vorm moet krijgen. Belangrijk aspect daarin is de noodzaak van grotere mondiale samenwerking.

In dit tweede deel gaat de AIV eerst in op een aantal actuele ontwikkelingen, op basis van een aantal rapporten van multilaterale instellingen. Zij stelt dat de mondialisering ‘op een kruispunt’ staat. ‘De belofte van vrede en welvaart na het beëindigen van de Koude Oorlog is niet waargemaakt en in plaats daarvan worstelen we met een voedsel-, energie-, financiële en klimaatcrisis en een groot aantal conflicten.’ Dat zijn overigens vooral nog binnenlandse oorlogen: de ‘fragiele statenproblematiek’. De AIV noemt, in navolging van de VN ‘World Economic and Social Survey 2010’, zes trends: een verschuiving in de mondiale economie naar Azië, met als gevolg ‘multiple engines of growth; toenemende inkomensongelijkheid; bevolkingsgroei en urbanisatie, grote druk op natuurlijke leefomgeving en biodiversiteit; en ‘een economisch proces dat bestaat uit niet-gereguleerde “global value chains”, gedomineerd door internationale bedrijven’.

De AIV pleit voor een snelle afronding van de WTO-onderhandelingen in de Doha-ronde. Daarin moet ontwikkelingslanden, anders dan voorheen, voldoende ruimte (en hulp) worden geboden hun handelspositie en hun eigen productie te versterken. Alle landbouwsubsidies moeten ook worden afgeschaft. Ook het internationale financiële systeem moet grondig worden hervormd; in de afgelopen jaren heeft dat de beleidsruimte van ontwikkelingslanden verder ingeperkt. Door liberalisering van de kapitaalmarkten lopen die landen grote risico’s.

Internet en verspreiding van ICT hebben ook grote invloed. De AIV pleit voor meer aandacht voor nieuwe technologie en het verbeteren van kennisoverdracht, mede in relatie tot intellectuele eigendomsrechten. Zij pleit ervoor ‘kennis als mondiaal publiek goed’ te zien.

Mondialisering

Juist met het oog op een coherent post-2015-systeem deelt de AIV dan ook de constatering van de VN dat het tijd wordt voor een nieuwe consensus, waarvoor de vele crises de politieke ruimte en noodzaak hebben geschapen. Deze consensus zou succesfactoren voor ontwikkeling moeten bevatten, waarvan, conform het WESS-rapport, de belangrijkste in dit verband zijn (op een aantal hiervan wordt later nog specifiek ingegaan):

  • industrie- en infrastructuurbeleid gericht op duurzaamheid, werkgelegenheid en armoedereductie en vermindering van de CO2-uitstoot;
  • aandacht voor de ontwikkeling van (duurzame) landbouw;
  • ontwikkelingsgeoriënteerd macro-economisch beleid: naast inflatiebeheersing, fiscale matiging en exportbevordering, ook ruimte voor anticyclisch beleid met prioriteit voor noodzakelijke ontwikkelingsinvesteringen en gericht op behoud van werkgelegenheid en inkomen;
  • sociaal beleid gericht op menselijke ontwikkeling, toegang tot land en financiële markten;
  • universele toegang tot sociale zekerheid via structurele transformatie van economie en arbeidsmarktbeleid;
  • een gelijkere verdeling van inkomen en kapitaalmiddelen (inclusief land);
  • investering in menselijk kapitaal (onderwijs);
  • sociaal beleid als integraal onderdeel van het economische beleid (en niet als doelgroepbeleid);
  • een goed functionerende staat (instellingen, wetgeving);
  • ruimte voor landenspecifiek beleid; en
  • beleidscoherentie zowel binnen een land alsook internationaal (stabiele hulpstromen, financiële markten en een eerlijk handelssysteem).

Handels- en financieel systeem

Een volledige analyse van een nieuw wereldhandels- en financieel systeem gaat het bestek van dit advies te buiten, maar in relatie tot een post-2015-systeem lijken de volgende elementen de AIV van belang:

  • multilateraal macro-economisch toezicht met als doel kapitaalstromen naar ontwikkelingslanden te bevorderen;
  • ontwikkelingslanden dienen te zorgen voor investeringszekerheid;
  • regulering van financiële markten ter voorkoming van excessieve risicoacceptatie en een nieuwe ‘Global Financial Authority’;
  • coördinatie van belastingheffing op multinationaal opererende bedrijven via internationale belastingsamenwerking;
  • herintroductie van mechanismen voor compensatoire financiering (bescherming tegen externe schokken door toegang tot internationale financieringsbronnen);
  • beter toezicht door IMF op gevolgen van nationaal economisch beleid van ontwikkelde en ontwikkelingslanden voor internationale economie, met name voor landen met ‘reserve currencies’; en
  • democratisering van bestuur IMF en Wereldbank en hervorming van deze instellingen.

Technologie en kennisoverdracht

  • De AIV vindt dat een post-2015-systeem aandacht moet besteden aan de absorptiecapaciteit en toegankelijkheid van nieuwe technologie in ontwikkelingslanden en aan het verbeteren van kennisoverdracht. Het huidige MDG-systeem komt hier nauwelijks aan toe.
  • De AIV realiseert zich dat aan toegankelijkheid van kennis en kennisoverdracht belangrijke vragen kleven op het vlak van de intellectuele eigendom. Dit is onder andere de ingewikkeldheid van veel van de regels en de juridische infrastructuur die nodig is om het systeem van intellectuele eigendom te laten functioneren, ondanks het feit dat intussen tal van specifieke afspraken zijn gemaakt voor ontwikkelingslanden. Het is nodig om het systeem van intellectuele eigendom te laten functioneren op een wijze die recht doet aan de notie van ‘kennis als mondiaal publiek goed’.

Demografie

  • De AIV raadt af om in een post-2015-systeem demografische doelstellingen op te nemen. Dit kan tot negatieve gevolgen leiden, zoals gedwongen anticonceptie en abortus.
  • Het opnemen van een indicator van de beschikbaarheid van anticonceptiva en van een aantal demografische indicatoren om beleidsmakers bewust te maken van deze op iets langere termijn meestal zeer ingrijpende ontwikkelingen, is echter wel sterk aan te raden.

Bron: AIV Advies ‘Ontwikkelingsagenda na 2015: Millennium Ontwikkelingsdoelen in perspectief‘ p52-53

Welzijn

Interessant is de bespreking van de AIV van een meer conceptuele invalshoek die ten grondslag moet liggen aan (mondiaal) ontwikkelingsbeleid. Het noemt als startpunt de capaciteitenbenadering van Amartya Sen, die vijf basisvrijheden identificeert: politieke en participatieve vrijheden en burgerrechten; economische mogelijkheden (deelname aan handel, productie, eerlijke arbeidsmarkt); sociale mogelijkheden; transparantie; en beschermende veiligheid (rechtshandhaving, sociale zekerheid).De AIV hanteert dus een veel bredere benadering dan de vooral op inkomen gerichte definitie van armoede. Dat is geheel in lijn met een aantal artikelen die de afgelopen jaren in The Broker verschenen over onder meer het concept van Human Wellbeing.

Ook gaat de AIV dieper in op de noodzaak om wereldwijd andere economische doelstellingen te gaan hanteren om te voorkomen dat de aarde uitgeput raakt. Duurzame ontwikkeling moet bepalend worden voor de richting van het beleid op nationaal, Europees en mondiaal niveau, waarbij de (Europese) overheden het voortouw moeten nemen.

Om te voorkomen dat dit blijft hangen in mooie voornemens, probeert de AIV een aantal concrete indicatoren op te voeren die kunnen dienen om nieuwe, post-2015 doelen, van harde targets te voorzien. Het noemt onder meer een aantal methoden om duurzaamheid te meten, ontwikkeld door Joe Stiglitz en Amartya Sen. Ook behandelt de AIV alternatieven voor de nog immer dominante groei-indicator: het BNP (zie ook “Cutting to the core” van José Eli da Veiga; “The virtues of ignoring GDP” van Jeroen van den Bergh en The Broker Special Report “Greening the global economy”).

Tot slot voert de AIV een pleidooi voor het expliciet opnemen van gelijkheid als mondiale en nationale doelstelling. De ongelijkheid in de wereld is in het decennium sinds 1985 sterk toegenomen en daarna niet afgenomen. Het wereldwijde handelssysteem is vooral de rijken ten goede gekomen. In veel landen was wel snelle economische groei, zodat zij zich van arme tot midden-inkomenslanden ontwikkelden (zie artikel “The New Bottom Billion” van Andy Sumner) maar het aantal armen nam niet af.

Met deze combinatie – alternatieve indicatoren voor het meten van welzijn, duurzaamheid en gelijkheid – legt de AIV een praktische basis voor een nieuw ontwikkelingsparadigma dat naar haar mening zou moeten dienen als richtlijn voor de (Nederlandse) inzet in de post-2015-discussie. Daarmee biedt het een serieus tegenwicht tegen enerzijds de traditionele OS-benadering (die zich richt op directe armoedebestrijding), en anderzijds de door de WRR en vooral door het huidige kabinet gepropageerde focus op het versterken van de productieve sectoren in ontwikkelingslanden (met meer dan gemiddelde aandacht voor de kansen die dit het Nederlandse bedrijfsleven biedt).

Mondiaal bestuur

Ietwat verwarrend wordt het AIV-rapport tegen het einde, onder het kopje ‘Conceptuele onderbouwing voor mondiale samenwerking’. Daarin worden drie benaderingen besproken, die alle drie zouden moeten worden meegenomen in de post-2015 discussie: de mensenrechtenbenadering, mondiale publieke goederen, en ‘global commons’. Voor alle drie valt iets te zeggen, en de laatste twee vullen elkaar aan. De paragraafjes over mondiale publieke goederen en de Global Commons zijn zeker interessant om te lezen. Maar het blijft een beetje onduidelijk hoe dit alles in elkaar zou moeten vallen, zeker als daaraan ook nog de eerder behandelde concepten van welzijn, duurzaamheid en gelijkheid aan worden gekoppeld. Zulke duidelijkheid is des te meer van belang vanwege het politiek gevoelige karakter van dergelijke concepten. Die impliceren immers een duidelijk andere vorm van (economische) globalisering, en ze hebben aanzienlijke consequenties voor het binnenlandse en buitenlandbeleid van rijke landen. Er zullen dus concrete handelingsperspectieven moeten worden uitgewerkt. Juist de vaagheid van MDG8, concludeert ook de AIV zelf, is er debet aan dat de eigen verantwoordelijkheid van de rijke landen nooit is omgezet in concrete ‘targets’, bijvoorbeeld op het terrein van eerlijke handelsrelaties.

Tenslotte gaat de AIV in op de manier waarop de mondiale publieke goederen en andere mondiale doelstellingen zouden moeten worden gerealiseerd: ‘Naar vernieuwde global governance’. De AIV constateert met zovelen dat ‘de huidige instituties gebaseerd zijn op de economische en politieke realiteit van 60 jaar geleden en ontoereikend zijn gebleken om toegenomen interdependenties te besturen en crises het hoofd te bieden’. Bestaande organisaties moeten terugkeren naar hun kernmandaat en er moeten nieuwe organisaties ‘met een grotere representativiteit’ komen voor financiële regulering, schuldenlast, technologieoverdracht, klimaat en (arbeids)migratie.

Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen meer om samenwerking tussen staten, maar ook van ‘(netwerken van) NGO’s, bewegingen van burgers en transnationale ondernemingen’. En niet alleen formele instituties, maar steeds meer ook ‘informele arrangementen’ zijn van belang. De AIV plaatst een kanttekening bij de conclusie van de WRR in het rapport ‘Aan het buitenland gehecht’ dat we in een netwerksamenleving leven. ‘De AIV vindt het realistischer om uit te gaan van een samenleving waarin tijdelijke netwerken een belangrijkere rol krijgen’.

Het staat er niet met zoveel woorden, maar de implicatie hiervan is dat voor het bereiken van de vele doelstellingen in de complexere samenhangen per onderwerp (bijvoorbeeld per Mondiaal Publiek Goed) strategische samenwerkingsverbanden moeten worden aangegaan met tal van verschillende actoren; en dus dat het automatisch samenwerken met vaste bondgenoten verleden tijd is.

Zo’n gedifferentieerde aanpak behoeft ook verschillende financieringsinstrumenten. De AIV bespreekt ondermeer de mogelijkheid van een ‘global currency transaction tax’ voor het betalen van mondiale publieke goederen.