News

Het is tijd voor een wetenschappelijk Rijksadviseur

Development Policy02 Nov 2011Rudy Rabbinge

Het feit dat minister Uri Rosenthal en staatssecretaris Ben Knapen van Buitenlandse Zaken vijf kennisplatforms willen instellen waaronder een kennisplatform voedselzekerheid is zeer positief. Immers het is zeer verstandig om in het buitenlandbeleid zo goed mogelijk gebruik te maken van kennis en inzichten uit verschillende bronnen. Daarom moet het initiatief worden toegejuicht.

Toch past een kritische kanttekening bij deze ontwikkeling. De kennisintensiteit van het beleid is de laatste jaren sterk afgenomen, zie de afgenomen procentuele bijdrage aan het R&D budget, in vergelijking tot andere Europese landen. Bovendien is het in stand houden van een kennisinfrastructuur volledig naar de achtergrond verdwenen. De kennisinfrastructuur in de huidige vorm blijft altijd achter bij de beleidsvoornemens. Het ministerie maakte het zelfs mogelijk om in één klap alle instituten die op het gebied van ontwikkelingssamenwerking kennis en inzichten leveren op te heffen, denk aan de recente ontwikkelingen rondom het KIT.

Ook werd er maar in beperkte mate gebruik gemaakt van kennis en expertise van buiten het ministerie en werden pogingen om via kenniskamers de betrokkenheid en kennisintensiteit te vergroten gefrustreerd, niet door gebrek aan belangstelling van de kennisinstellingen, maar wel door de afwezigheid van de beleidsambtenaar bij de op het ministerie georganiseerde bijeenkomsten. Bovendien lijken de kenniskamers van voormalig LNV zachtjes te zijn gesneuveld in de tour de force van de nieuwe Technologie agenda groepen. Die zijn zwaar bezet, maar hebben wel een erg stevige industrie-inkleuring gekregen, waardoor een brede maatschappelijke governance in het gedrang kan komen.

Wanneer het de bedoeling is van staatssecretaris Knapen om de kennisintensiteit werkelijk te vergroten, dan moet er meer worden gedaan dan alleen het instellen van kennisplatforms. Het zou te gemakkelijk kunnen leiden tot veel discussie en – hopelijk – ook goede nieuwe onderzoeksresultaten ten behoeve van het beleid. Maar zonder een aanwezig willig oor van de beleidsmedewerkers zal er uiteindelijk weer weinig mee gebeuren. Een hogere kennisintensiteit van het beleid vraagt om een aantal initiatieven die al in een notitie van mei 2006 t.b.v. het Ministerie van OCW zijn uiteengezet en zeer positief beoordeeld door het kabinet in een brief aan het parlement, maar in feite nooit zijn geïmplementeerd.

In dat adviesrapport, ‘Katalyse en synthese’, werd vastgesteld dat de rijksoverheid onvoldoende zijn eigen huis op het punt van kennis op orde heeft. Met name beleidsontwikkeling gebaseerd op kennis van wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen alsmede de kennisontwikkeling binnen de rijksoverheid staat te laag op de agenda. Dit wordt zichtbaar in het gebrek aan formele en voldoende gezaghebbende beleidsverankeringen voor strategische kennis en kennisontwikkeling in departementen, waaronder ook die van Buitenlandse Zaken.

Voor een minder vrijblijvende aansluiting op departementale beleidsvorming werd voorgesteld de functie van Wetenschappelijk Rijksadviseur in het leven te roepen en te koppelen aan departementale investeringen in strategische kennisontwikkeling. Zo’n Wetenschappelijk Rijksadviseur zou nog steeds een goede en noodzakelijke rol kunnen vervullen in het nieuwe kennisbeleid van Buitenlandse Zaken door als intermediair te fungeren tussen de eigen beleidsmedewerkers en de wetenschap, alsmede om uitvoering te geven aan wat er in de kennisplatforms besproken wordt. Een dergelijke functie met onderbouwing kan dan ten dele de rol vervullen die indertijd voor de sectorraden werden voorzien. Die sectorraden zijn inmiddels opgeheven. De RAWOO heeft in de beginjaren een goede bijdrage geleverd aan de kennisagenda van OS, maar heeft kennelijk zijn tijd gehad.

Daarom is het zaak nu te bezien hoe de beoogde kennisintensiteit echt kan worden gerealiseerd. De verbetering van de relatie met kennisinstellingen is dan ook een kerntaak van de Rijksadviseur. Deze Rijksadviseurspositie is al eerder nuttig vorm gegeven in de Chief Science Officer functie bij LNV, en heeft daar na een jaar een uiterst positieve evaluatie gekregen. Bij een aanzienlijk aantal LNV-directeuren kan dus prima geïnformeerd worden wat voor soort bijdrage van zo’n CSO/Rijksadviseur te verwachten is, en wat niet. Jammer genoeg zal eind december de functie vanwege budgetbeperkingen (!) worden opgeheven. Dat het ministerie deze functies gezien alle bezuinigingen opheft, valt te billijken. Maar het is, in het kader van een adequate besteding van rijksgelden voor innovatie, wel een voorbeeld van het paard zelfs niet achter de wagen spannen, maar helemaal uitspannen.