News

Opkomende machten als kennispartners

Development Policy27 Nov 2011Peter Konijn

Het internationale speelveld voor kennissamenwerking, waarbinnen de Nederlandse kennisplatforms worden gepositioneerd, is ingrijpend veranderd. De dominante rol van Europese en Noord-Amerikaanse kennisinstellingen is voorbij.

“We are transferring a lot of knowledge and technology about biofuels to many African countries, because we believe it is a way to create wealth locally [..] and to create a world market for biofuels” aldus Barral de voormalige Braziliaanse minister voor handel.

De quote illustreert de grote rol die de opkomende macht Brazilië, net als China en India, speelt in kennissamenwerking met o.a. Afrikaanse landen. Hierdoor is het internationale speelveld voor kennissamenwerking, waarbinnen de Nederlandse kennisplatforms worden gepositioneerd, ingrijpend veranderd. De dominante rol van Europese en Noord-Amerikaanse kennisinstellingen is voorbij. De opkomende machten zijn ‘the new kids on the block’ en gewilde kennispartners. Ook op terrein van kennis is de machtsverschuiving een feit. Laten we dit vooral als een kans opvatten om tot nieuwe vormen van kennis en samenwerking te komen. Dialoog en samenwerking met opkomende machten bieden een unieke kans om ons kennisbeleid te verrijken met nieuwe concepten en modaliteiten.

De opkomende machten zijn aantrekkelijke kennispartners. Ze hebben de toekomst. De uitbundig groeiende economieën van de opkomende machten China, Brazilië en India vormen veel attractievere rolmodellen dan het door crisis geteisterde Europa. Hun resultaten op het terrein van armoedebestrijding zijn indrukwekkend en inspireren veel landen tot navolging. De kennis en technologie van opkomende machten sluiten beter aan op de omstandigheden in veel Afrikaanse landen omdat ze recent in vergelijkbare omstandigheden zijn ontwikkeld.

De opkomende machten zijn zich bewust van hun ‘soft power’ en zien kennisoverdracht als een strategisch instrument bij het versterken van hun relaties met andere ontwikkelingslanden. Ze investeren in academische samenwerking, zetten gezamenlijke kennisplatforms op, breiden het aantal beurzen voor buitenlandse studenten uit, enzovoort. Het Braziliaanse landbouwkundig onderzoeksinstituut Embrapa was succesvol in het verhogen van de agrarische productiviteit in Cerrados, een streek vergelijkbaar met de Afrikaanse savanne. Het heeft met steun van de Braziliaanse overheid meerdere kantoren in Afrika geopend om deze kennis te verspreiden.

En we staan nog maar aan het begin. De machtsverschuiving zet door. Al voor 2050 zullen de BRICs de grootste economieën ter wereld vormen. De economische machtsverschuiving zal zich de komende jaren vertalen in grotere politieke invloed van opkomende machten. Europa heeft daarentegen de komende jaren minder macht, minder geld en haar ideeën hebben minder invloed. De invloed van opkomende machten op de kennisagenda en –productie zal daarom verder toenemen. Dit komt ook door de weerstand die de Europese kennisagenda oproept. We moeten onder ogen zien, hoe ongemakkelijk of pijnlijk ook, dat onze kennisagenda veel aantrekkingskracht en geloofwaardigheid heeft verloren.

Dit aspect krijgt weinig aandacht in The Broker blog over het nieuwe kennisbeleid. De globale machtsverschuivingen worden in de meeste discussiebijdragen wel genoemd, maar zonder dat wordt nagedacht over de consequenties. De globale machtsverschuiving heeft echter een ingrijpende lange termijn impact op de agenda, productie en gebruik van kennis. Hoe dat er precies uit komt te zien is ongewis. Maar we mogen er niet van uitgaan dat onze veronderstellingen en ideeën over ontwikkeling de basis van een kennisagenda zullen vormen, zoals dat de afgelopen 50 jaar het geval was. In de fraaie woorden van Stephen Ellis (2011, Season of Rains, quote op blz. 170):

Grudgingly or otherwise, Europeans and North Americans will have to accept that not all of the ideas that they have distilled from a reading of their own history are milestones that have to be passed by all mankind on its yourney into the future’

Dit vraagt een andere houding bij het bepalen van de agenda en productie van kennis. Dat gaat verder dan het organiseren van een participatief proces en het betrekken van kennisinstellingen van overzee. We zullen bereid moeten zijn om onze eigen uitgangspunten ter discussie te stellen en open te staan om van anderen te leren. Dit lijkt een open deur, zeker in relatie tot kennisontwikkeling, maar eeuwenlange Europese en Noord Amerikaanse dominantie op het internationale toneel heeft een buitengewoon groot zelfvertrouwen gekweekt dat zich heeft vertaald in een beschavingsmissie. Onze kennisagenda en –productie gericht op ontwikkelingsprocessen is daarvan doortrokken. We zien kennis als een middel om de ander te veranderen naar ons voorbeeld. In de woorden van Richard Dowden:

“There’s still a narrative in our minds in the West that Africa is backward and Africans have to become like us – we have to change them”

In zijn bijdrage schetst David Sogge de kritiek op de kennisproductie van de Wereld Bank en IMF. De kennis is voor een deel ideologisch gestuurd en vaak spelen beleidsuitgangspunten een grotere rol dan empirisch onderzoek en analyse. De ideologische sturing is een hedendaagse reflectie van de beschavingsmissie. Het nieuwe kennisbeleid zal zich moeten ontdoen van de ideologische en beleidsmatige sturing, anders zal het weinig weerklank vinden bij de beoogde gebruikers en co-creators van de kennis.

De opkomende machten hebben geen beschavingsmissie of intentie om anderen te veranderen. Dit is heel duidelijk op het terrein van democratie en mensenrechten. In het buitenlandbeleid van China, maar ook van democratieën India en Brazilië, speelt het bevorderen van democratie en mensenrechten geen enkele rol. Het past niet binnen hun concept van staatssoevereiniteit en principe van non-interventie in binnenlandse aangelegenheden.

Het niet hebben van een beschavingsmissie vergemakkelijkt de kennissamenwerking met opkomende machten. De samenwerking is niet belast met een ideologische lading die als paternalistisch of bevoogdend wordt ervaren. De interesse om met opkomende machten kennis te ontwikkelen en te delen is groot. De Addis Ababa statement on development effectiveness opgesteld ter voorbereiding op de Busan conferentie, door een breed samengestelde Afrikaanse werkgroep geeft het duidelijk weer:

“South-South learning and knowledge creation, management and sharing was emphasised as an important mechanism for capacity development.”

Wat betekent dit voor het nieuwe kennisbeleid?

In de eerste plaats moeten we de groeiende kennisrol van opkomende machten duidelijk benoemen en een plaats geven in het beleid. Dat betekent dat we afscheid nemen van de traditionele tweedeling van ‘global South – North’ zoals o.a. Biekart en Fowler in hun bijdrage hanteren. Het gebruik van deze tweedeling was altijd al wankel vanwege de grote diversiteit die erachter school, maar heeft door de machtsverschuiving alle betekenis verloren. Horen de opkomende machten bij de global South of de global North? Ze hebben kenmerken van beide. Ze nemen deel aan de G-20 en zijn economische grootmachten maar met een relatief laag inkomen per capita en een aanzienlijk deel van de bevolking dat onder de armoedegrens leeft. De gedachte van Molenaar en De Haan dat de kennisplatforms een brug slaan naar de Global South is achterhaald. Het gebruik van dit concept verhult meer dan het onthult.

Ten tweede moeten we ruimte creëren en middelen beschikbaar stellen voor nieuwe vormen van dialoog en samenwerking met opkomende machten. Daar zijn al enkele voorbeelden van. Tijdens de recente G-20 bijeenkomst in Cannes werd bekend dat de Bill & Melinda Gates Foundation en de Chinese regering een vergaande samenwerkingsovereenkomst hebben getekend. De samenwerking richt zich op het financieren van internationale innovaties op het terrein van gezondheid en landbouw. De Chinese staatsecretaris voor wetenschap Zhang Laiwu prees de samenwerking aldus:

“Innovation to advance human welfare is a goal that China shares with the Bill & Melinda Gates Foundation […] Together we can do more to improve agriculture and health in some of the poorest nations.”

Ten derde zal naast het potentieel voor samenwerking ook sprake zijn van een ‘battle of ideas’ met de opkomende machten. Er zijn grote verschillen in visie op ontwikkeling met opkomende machten. Zo is er een brede consensus in de Nederlandse kennisinstellingen en beleidskringen dat goed bestuur een sleutelrol speelt in ontwikkeling. In de focusbrief ontwikkelingssamenwerking wordt aangegeven dat het bevorderen van goed bestuur essentieel is voor de speerpunten veiligheid, water, voedselzekerheid en SRGR.

In de Chinese visie is de relatie is goed bestuur het resultaat van ontwikkeling en niet andersom. Het bevorderen van goed bestuur is in hun ogen daarom geen effectieve ontwikkelingstrategie. Brautigam citeert de president van de Chinese Eximbank Li Ruogu:

“We spend most of the time discussing issues such as transparency and good governance. And that would not help because they are part of a development process. I do not think that Britain was as transparent as it is today some 200 years ago, let alone the United States a hundred years ago.”

Het nieuwe kennisbeleid zal zich moeten verhouden tot deze ‘battle of ideas’ en de dialoog aangaan.

Het is zaak om de valkuilen rond dialoog en samenwerking met opkomende machten te vermijden. Als de samenwerking wordt ervaren als een poging de opkomende machten te ‘socialiseren’ met onze kennisagenda, dan is kans op succes niet groot. De strategie om opkomende machten te socialiseren met de OECD/DAC hulparchitectuur is mislukt. De samenwerking zal op basis van gelijkwaardigheid en wederkerigheid moeten plaatsvinden.

Het is een valkuil om de samenwerking met opkomende machten over de hoofden van anderen te willen regelen. In 2008 lanceerde de Europese Unie trilaterale samenwerking met China en Afrika. De samenwerking kwam niet van de grond omdat Afrikaanse landen onvoldoende waren geconsulteerd en geen interesse hadden. Daardoor verloor de Chinese overheid ook alle interesse in de samenwerking en stond de EU met lege handen.

De internationale positionering van het Nederlandse kennisbeleid en platforms is gebaat bij het ontwikkelen van een slimme strategie die recht doet aan en inspeelt op de groeiende rol van opkomende machten bij het ontwikkelen en delen van kennis voor ontwikkeling.