News

Ben Schennink: ‘De kwestie veiligheid’, de rol van NGO’s en regionale samenwerking

Development Policy28 Jan 2010Ben Schennink

Minder pretentie en meer ambitie is een welkome bijdrage aan het debat over de toekomst van de ontwikkelingsamenwerking. Het geeft richting aan het debat door op basis van een gedegen analyse een antwoord te geven op de vraag op welke wijze het beleid van de overheid maar ook van andere maatschappelijke actoren kan bijdragen aan een effectiever en meer succesvol beleid. De WRR zoekt in dit rapport naar mijn indruk niet zozeer naar minder pretentie, als naar pretenties die beter waar gemaakt kunnen worden. De ambities die de WRR voorstelt zijn dan ook niet kleiner. Meer gericht op minder landen, maar ook op aansluiting op een bredere agenda van opbouw van ‘global governance’. Mondiale ontwikkeling ‘waarin mensen en staten zelfredzaam zijn’ en ‘internationale publieke goederen adequaat zijn geborgd’ (p. 290) moet volgens de WRR het doel zijn van ons beleid.

‘De kwestie veiligheid’

Duidelijk is dat de landen waarop de WRR het beleid wil richten vooral in Sub-Sahara Afrika liggen en dat we ons daar bij voorkeur op landbouw en water moeten richten, omdat daarmee eerder groei gestimuleerd wordt, en op veiligheid, omdat stabiliteit ook een voorwaarde voor groei is. Wat opvalt in de analyse van ‘de kwestie veiligheid’, zoals de WRR het noemt, is dat de zorg daarvoor vooral aan VN vredesoperaties gekoppeld wordt en dat de moeilijkheden en mogelijkheden daarvan beschreven worden aan de hand van Irak en Afghanistan. Dat zijn vreemde voorbeelden als het gaat om de vraag hoe we kunnen bijdragen aan oplossing van conflicten in Sub-Sahara Afrika, die de WRR noemt (p. 182): Somalië, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Zuid- en West Sudan, Zuid-Tsjaad en de Democratische Republiek Congo, en aan post-conflict ontwikkeling in die regio. Waarom geen aandacht voor de wijze waarop de conflicten in Mozambique en Angola zijn opgelost en de rol van de VN daarin? Wat me bovendien bevreemdt is dat de WRR nergens verwijst naar het rapport van de Wereldbank uit 2003 over hoe voorkomen kan worden dat landen van het ene conflict in het andere terechtkomen. (Breaking the Conflict Trap, Civil War and Development Policy.) Op basis van dat rapport zou een veel helderder onderscheid gemaakt moeten worden tussen beleid in landen waar een conflict heerst en landen waar voorkomen moet worden dat het conflict opnieuw oplaait. Waar een conflict gaande is, gaat het vooral om interventies gericht op het beëindigen van het geweld en de bescherming van burgers. In post-conflict landen gaat om langdurig en specifiek beleid gericht op wederopbouw en duurzame vrede. Pax Christi heeft in het rapport “Veiligheid en Ontwikkeling” uit 2007 deze contexten geanalyseerd en beschreven welk soort interventies daarbij passen.

De rol van NGO’s

Over de rol van NGO’s en de civiele samenleving is het WRR rapport wat dubbelzinnig. Enerzijds zegt de WRR dat het paradigma van ‘civil society’ niet zaligmakend is (p. 266). Anderzijds lijkt de WRR zich aan te sluiten bij Ton Dietz en pleit ze voor een voortrekkersrol van Nederlandse NGO’s in de opbouw van een “global civil society” (p. 273 en 286). De WRR lijkt ervoor te pleiten dat de Nederlandse NGO’s zich vooral gaan richten op de opbouw van de internationale publieke goederen, en dat de zuidelijke NGO’s het werk als “dienstverlener, waakhond en begeleider” (p. 267) in hun eigen samenleving doen. Zo’n taakverdeling gaat voorbij aan de het belang van samenwerking en communicatie tussen NGO’s hier en daar. Bevordering en bescherming van mensenrechten, zorgen voor informatie en communicatie zijn taken waarvoor die samenwerking essentieel is. In fragiele staten is samenwerking van lokale civiele organisaties, zoals kerken, en externe NGO’s vaak de enige wijze waarop burgers in hun veiligheid kunnen voorzien. Ook is uit ervaring en onderzoek bekend dat NGO’s niet alleen samenwerken, maar ook vaak de taken van dienstverlener, waakhond en begeleider combineren. Dat doen ze met succes in zwakke, maar ook in autoritaire staten. De uitspraak van de WRR dat “te zwakke, maar ook te autoritaire overheden” zich niet laten beïnvloeden door NGO’s (p. 267) is dan ook te categorisch. Voor lokale NGO’s is steun van externe NGO’s in dat soort situaties vaak de enige wijze om de overleven; voor externe NGO’s is samenwerking met lokale NGO’s een voorwaarde om niet alleen hun werk in die contexten te kunnen doen, maar ook om op het internationale podium geloofwaardig op te komen voor het recht op duurzame ontwikkeling en vrede in dergelijke landen.

Regionale ontwikkeling: Afrikaanse samenwerking als vredesproject

Een derde punt waarop ik graag zou zien dat in het debat over het rapport en de toekomst van het ontwikkelingsbeleid meer aandacht gevestigd wordt, is het belang van regionale ontwikkeling en integratie. Het rapport constateert dat dat thema nog “grotendeels terra incognita” (p.286) is en pleit er terecht voor onze ervaringen met de opbouw van Europese samenwerking geanalyseerd worden op toepasbaarheid in het ontwikkelingsbeleid. De vraag hoe Afrikaanse samenwerking net als de Europese een vredesproject kan worden, verdient net zo’n gedegen rapport als hoe we met minder pretenties meer ambities in ons ontwikkelingsbeleid kunnen nastreven en realiseren.