News

Frans Doorman: Stellingen in reactie op WRR rapport

Knowledge brokering24 Jan 2010Frans Doorman

In reactie op het WRR rapport WRR ‘Minder pretentie, meer ambitie – Ontwikkelingshulp die verschil maakt’ leg ik de volgende stellingen voor:

Algemene principes:1) Ontwikkelingshulp moet gaan over mensen, niet over landen. De doelgroep bestaat uit de allerarmsten – uit morele overwegingen, en omdat dat de keuze is die draagvlak heeft en zal blijven houden bij de belastingbetaler.2) Vraag is hoe die mensen bereikt kunnen worden. Via overheden kan dat alleen effectief bij een overheid die werkelijk het algemeen belang voor ogen heeft, ook dat van het armste deel van de bevolking. In landen met overheden waar dat niet het geval is kunnen de doelgroepen beter bereikt worden via (goed functionerende) NGOs.3) Het is geen mysterie hoe ontwikkeling tot stand komt die aan alle lagen van de bevolking, ook de allerarmsten, ten goede komt. Dat is in eerste instantie door een regering, parlement en ambtenarenapparaat dat niet in de eerste plaats of alleen maar is gericht op eigenbelang, maar (ook) op ontwikkeling en het verrichten van publieke diensten. Alleen zo’n overheidsapparaat kan en zal investeren in en beleid voeren voor adequaat onderwijs, gezondheidszorg (inclusief gezinsplanning, drinkwatervoorziening en sanitatie), en het creëren van een klimaat waarin zonder onnodige beperkingen ondernomen kan worden. Zo’n overheid zal daarvoor zelf middelen vrij maken en kan daarin effectief ondersteund worden door ontwikkelingshulp.4) Een uitstekende indicator of een overheid al dan niet het algemeen belang voor ogen heeft is dat men daadwerkelijk interesse heeft in een goed functionerende controle op de besteding van hulpgelden en vooral ook van het eigen overheidsbudget. Nederland zou alleen een ontwikkelingsrelatie op moeten bouwen waarvan overheden daadwerkelijk bereid zijn om adequate controlesystemen in te voeren, en die ook bereid zijn een redelijk werkend, progressief belastingsysteem op te zetten. Landen met overheden die hierin niet geïnteresseerd zijn moeten geen officiële hulp krijgen. 5) Met landen die voldoen aan de criteria genoemd onder 4) moet een langdurige ontwikkelingsrelatie worden opgebouwd, gebaseerd op een meerjarig (20 jaar) integraal nationaal ontwikkelingsplan. Dat plan kan ontwikkeld worden met Nederlandse en andere internationale hulp, en moet uitvloeien in meerjarige afspraken en verplichtingen – van beide kanten. Alleen dan kan hulp werkelijk tot nationale ontwikkeling bijdragen.6) Voor landen die niet aan de criteria voldoen kan hulp enerzijds via NGO’s verleend worden. Die hulp moet gericht worden op lotverbetering van de allerarmsten. Anderzijds kan ook ondersteuning verleend worden aan midden- en hogere lagen van de bevolking voor economische ontwikkeling. Maar voor de daaraan gekoppelde advisering en andere vormen van assistentie moet betaald worden. Er is geen reden waarom de belastingbetaler initiatieven zou moeten betalen die mensen of groepen ondersteunen die het beter hebben dan de lager betaalden, middengroepen of zelfs de goed betaalden in Nederland. Betaling voor diensten creëert accountability en garandeert dat die diensten ook van het benodigde niveau zijn. Het is tekortkoming dat dit essentiële aspect in het WRR rapport niet genoemd wordt. 7) Voor milieubeleid en beheer van natuurlijke hulpbronnen kan onder bepaalde voorwaarden een uitzondering gemaakt worden op het bovenstaande, dat wil zeggen, hulp kan dan toch “officieel” verleend worden via overheden. Dit als de doelstellingen mede in lijn zijn met het bovenstaande (belangen van de armere lagen van de bevolking, nu en op de langere termijn) en er redelijke garanties zijn dat de betrokken doelstellingen inderdaad bereikt worden.8) Er zou een mondiale, goed toegankelijke database moeten komen met niet alleen informatie maar ook kennis, vooral wat betreft “best practices”. Ofwel, er ligt een belangrijke taak in het analyseren van de nu beschikbare informatie en kennis, en het presenteren op een makkelijk toegankelijke website en op DVD van de meest relevante kennis, inzichten, methoden en instrumenten op alle relevante ontwikkelingsgebieden. De in het WRR rapport voorgestelde vestiging van meerdere kenniscentra draagt niet bij aan de toegankelijkheid van kennis, werkt duplicatie in de hand, en is daarom zowel organisatorisch als voor gebruikers inefficiënt.

Specifiek commentaar op een aantal punten uit het rapport (tekst uit rapport cursief)(sommige zaken uit bovenstaande punten komen in het onderstaande terug):

Het antwoord op de vraag hoe ontwikkeling verder te brengen is, varieert van land tot land.Maar zeer gedeeltelijk mee eens. Voor ontwikkeling moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden die voor alle landen gelden – zie boven punt 3. Te beginnen met een overheid die werkelijk het publieke belang voor ogen heeft, en het verlichten van extreme armoede als prioriteit stelt. Dat laatste gebeurt door toegang tot en verbetering van onderwijs, gezondheidszorg (preventief en curatief), directe inkomensoverdracht en microkrediet, vooral naar/voor vrouwen, en door versterking van de kleinschalige landbouw. Ook moet een gunstig ondernemingsklimaat geschept worden, met namen door het intomen, hervormen en waar nodig elimineren van parasitaire overheidsdiensten die remmend in plaats van stimulerend werken. Tekenend is dat driekwart van het Nederlandse ontwikkelingsbudget besteed wordt aan gezondheidszorg en onderwijs, en nog geen kwart aan infrastructuur, landbouw en economische bedrijvigheid. Nu is het bieden van sociale zorg vanuit humanitair oogpunt belangrijk, maar het leidt niet automatisch tot de structurele veranderingen die groei en ontwikkeling bevorderen en die landen en volkeren gaandeweg zelfredzaam maken. … Ontwikkelingshulp moet meer gericht bijdragen aan ontwikkeling en het zelfredzaam maken van landen en daarom minder accent leggen op directe armoedebestrijding, en ontwikkelingsbeleid dient zich niet te beperken tot klassieke hulp maar zich duidelijker te oriënteren op grote mondiale vragen. … De themakeuze zou ook nog gewaagder kunnen. Nederland heeft altijd veel waarde gehecht aan de civil society, en is internationaal een koploper als het gaat om het bedrag dat voor ngo’s beschikbaar is. Het denken over de betekenis van de civil society is internationaal nog maar matig ontwikkeld, en hier ligt een unieke profileringskans. Hetzelfde geldt voor een regionale benadering – veel ontwikkeling heeft niet alleen te maken met het goed functioneren van een land, maar ook met regionale samenwerking en integratie.De andere door het WRR rapport genoemde opties bieden nog veel minder perspectief op structurele veranderingen die (automatisch??) groei en ontwikkeling bevorderen en die landen en volkeren gaandeweg zelfredzaam maken. Wel zijn het zaken die ten goede komen aan elite en middenklasse. Dat geldt vooral voor versterking van het maatschappelijk middenveld, bevordering van de rol van het bedrijfsleven (“aanscherping van instrumenten om het bedrijfsleven te stimuleren een ontwikkelingsgerichte rol te vervullen”) en regionale initiatieven. Daaraan gekoppelde activiteiten zijn aantrekkelijk voor al redelijk tot goed bemiddelde partijen in zuiden en noorden, maar hebben geen aanwijsbare effecten op ontwikkeling, behalve voor de welvaart van de direct betrokkenen. Het is Spielerei: niet effectief, niet efficiënt, en niet te rechtvaardigen tegenover de belastingbetaler. Wat betreft zelfredzaamheid moeten we een andere kant op. Er moet erkend worden dat sommige landen nooit, of althans niet de komende 50 jaar, zelfredzaam zullen kunnen worden in de zin dat ze voor een fatsoenlijk bestaan voor al hun inwoners zorg kunnen dragen. Net als er in Nederland wijken en regio’s zijn waar netto geld naar toe moet, ook op de langere termijn, is dat op mondiaal niveau ook het geval. Investeren in kennis – een goed kennisnetwerk op het gebied van global issues kan veel betekenen. Belangrijk dat hulp professioneel wordt vormgegeven – een lerend systeem en dat impliceert investeren in kennis. Nederland heeft op dit moment een te magere kennisinfrastructuur op het terrein van ontwikkelingshulp, en begint daardoor internationaal achter te lopen. Klopt, en een NL Aid is een goed begin, maar niet voldoende. Er moet parallel aan NL Aid, bij voorkeur in samenwerking met andere donoren en internationale instellingen, een goed toegankelijk virtueel kenniscentrum komen met informatie en, voor alle relevante gebieden, “best practices”. Ofwel, er ligt een belangrijke taak in het verwerken en ordenen van alle informatie en het beschikbaar stellen van de meest relevante kennis, inzichten, methoden en instrumenten. Dit op alle voor ontwikkeling relevante gebieden: van onderwijs tot management, van landbouw tot aangepaste technologie – op verschillende investeringsniveaus, van overheidsbeleid en wetgeving tot belastingheffing en het verbeteren van het ondernemings- en investeringsklimaat. Kennisontwikkeling dient overigens met evenveel kracht gesteund te worden in ontwikkelingslanden zelf – er zouden in Afrika, Azië en wellicht ook Europa snel concurrenten moeten komen voor de Wereldbank. Nederland … moet actief bevorderen dat kennisontwikkeling gedecentraliseerd wordt, dat wil zeggen dat ontwikkelingslanden zelf in staat worden gesteld een eigen kennisinfrastructuur op te bouwen. De beste manier daarvoor is dat er drie of vier ‘kennisbanken’ in de wereld komen die kennis over ontwikkeling vergaren en ideeën voor beleid inbrengen, en die daarbij zowel met elkaar concurreren als van elkaar leren. In ieder geval één van die ‘kennisbanken’ hoort thuis in Afrika, een andere in Azië. Daarbij ligt het ook voor de hand te gaan werken aan een soort Europese ‘Wereldbank’ waarin Europese instrumenten voor kennis, leningen, subsidies en beleid worden samengebracht.Waarom meerdere “kennisbanken”? Inefficiënt, duplicatie. Beter: internationale samenwerking voor één mondiale kennisbank, met daarin regionale en nationale specialisatie waar benodigd, en beschikbaarheid in voornaamste wereldtalen. Vestigingsplaats in het zuiden, in een land met gegarandeerde persvrijheid. Hoe dan ook zal het voornamelijk een virtuele kennisbank zijn, de vestigingsplaats is meer symbolisch.

Samenvattend: de Nederlandse belastingbetaler zal – mijns inziens terecht – alleen bereid zijn bij te dragen aan sociaal rechtvaardige en duurzame ontwikkeling waarbij de lotsverbetering van de armen voorop staat. Die ontwikkeling kan alleen tot stand komen als een overheid (in brede zin) die doelstelling daadwerkelijk nastreeft, en als die overheid zelf geïnteresseerd is in een goede controle op het gebruik van zowel de eigen als door donoren verstrekte middelen. Alleen dan is er een zekere garantie dat officiële hulp effectief en efficiënt gebruikt wordt. Alleen met zulke overheden en dus landen moet Nederland samenwerken, dat wil zegen een officiële ontwikkelingsrelatie opbouwen op basis van goeduitgewerkte, meerjarige ontwikkelingsplannen. Ontwikkelingsrelaties met overheden die dat doel niet oprecht nastreven leiden tot verspilling van hulpgelden. De doelgroep in die landen kan beter bereikt worden via effectief en efficiënt werkende NGOs.