News

Henk Jochemsen: Twee fundamentele kwesties

Development Policy26 Mar 2010Henk Jochemsen

Een reactie vanuit Prisma op het rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’, van de Wetenschappelijke raad voor het Regeringbeleid.

Gespreksbasis

Het met spanning verwachte rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’, van de WRR over ontwikkelingssamenwerking (OS) vormt een waardevol uitgangspunt voor een politiek en maatschappelijk debat over ontwikkelingssamenwerking. Het rapport biedt uitvoerige analyses en een kritische bespreking van de hoofdlijnen van 60 jaar OS. In de kritiek worden niet eenzijdig de maatschappelijke organisaties op de schop genomen, maar worden terecht ook de bilaterale en multilaterale hulp niet gespaard. En men benoemt niet alleen wat mis is gegaan, maar ook de positieve resultaten die voor mensen in diepe armoede werden bereikt. Een debat over OS als hierboven aangeduid is wenselijk om de aanhoudende scepsis en kritiek in politiek en samenleving recht te doen. En om die vruchtbaar te maken voor de uitvoering van de blijvende verantwoordelijkheid om armoede en mondiale bedreigingen van vreedzame en rechtvaardige verhoudingen in de wereld tegen te gaan.

Fundamentele kritiek

Het goede dat van het rapport gezegd kan worden, neemt niet weg dat er ook kritiek op mogelijk is. Diverse organisaties en personen hebben op allerlei punten, meer of minder gedetailleerd ook kritiek gegeven. Vanuit Prisma willen in deze reactie enkele fundamentele kritische kanttekeningen plaatsen bij het rapport. Dit betreft de volgende twee punten:

  1. Het rapport zoekt de oplossing van de problemen in de ontwikkeling van arme landen in de factoren die in de rijke landen nu juist tot de huidige crises hebben geleid en die het ontwikkelingswerk vaak hebben gefrustreerd.
  2. Het rapport gaat ten onrechte voorbij aan de fundamentele rol van het ‘maatschappelijk middenveld’.

We werken deze punten uit.

Het probleem als oplossing?

Doorgeschoten modernisering
Ons inziens zijn de crises die we nu doormaken (economische, klimaat- en voedselcrisis) en die allerlei problemen in ontwikkelingssamenwerking schrijnend aan het licht brengen, mede gevolg van een doorgeschoten westerse moderniseringsagenda. De moderniteit definieert de mens als rationeel subject en de werkelijkheid als een geheel van op zichzelf betekenisloze dingen. De wereld is een geheel van materialen en energie die uitgangsmateriaal vormen voor de constructie van een wereld naar eigen inzicht met behulp van de moderne methodieken en technieken en voor de eigen behoeftebevrediging. Daarbij wordt dus afgezien van de geestelijke werkelijkheid en van gegeven zinverbanden. Deze benadering vormde de achtergrond van de opkomst van de moderne wetenschap en techniek en heeft geleid tot een explosie van een bepaald soort kennis en van mogelijkheden tot beheersing van de werkelijkheid. In het publieke leven ging de wetenschappelijk-technische rationaliteit overheersen, vooral gericht op economische groei en materiële welvaart, kortom op ‘vooruitgang’. In de moderniteit werd de rede nog gezien als bron van waarheid en goedheid. Dat geloof is in de wereldoorlogen aan flarden geschoten. In het postmoderne denken is de subjectivering van ethiek en levensbeschouwing geradicaliseerd. Maar het verstaan van wetenschap en techniek als de instrumenten om ons bestaan veilig te stellen en onze persoonlijke visie op het goede leven te realiseren, is daardoor eerder nog versterkt dan verzwakt.

Modern ontwikkelingsbegrip
Het is niet moeilijk in te zien dat de hoofdstroom in het ontwikkelingsdenken zoals hierboven geschetst, wortelt in de moderniteit, ook al zijn er elementen die stammen uit de Romantiek en hierdoor geïnspireerde natuuropvattingen. We noemen de nadruk op materiële economische groei en de dominante rol van de markt daarin en de onopgeloste spanning met natuurbeheer en duurzaamheid. Verder het antropocentrisme en de nadruk op individualisering en op individuele rechten, ook al wordt deze in de praktijk vaak gemitigeerd door de aandacht voor gemeenschapsopbouw. Heel centraal is verder de gedachte van de waardevrijheid van de bestaande structuren en ordeningen, zowel in de natuurlijke omgeving als in de sociale structuren (vgl. bijvoorbeeld Rapport WRR, p 181). Ten slotte een blinde vlek voor de betekenis van religie in het leven van mensen vele volken en samenlevingen, al is op dit punt een zekere keer ten goede ingezet.

Versnelde modernisering
In het concrete ontwikkelingswerk komen deze kenmerken van de moderniteit uit in de benadering vanuit het tekort, vanuit de problemen die arme mensen hebben. Vervolgens ook in de vertaling daarvan in projecten die gestempeld worden door het doelrationele denken en de opvatting van een lineaire oorzakelijkheid tussen projectinterventies en kwantitatieve resultaten en derhalve in de behoefte aan meting van die resultaten. Weliswaar is deze benadering in de bezinning op ontwikkelingswerk gekritiseerd, maar desalniettemin in de praktijk nog altijd nadrukkelijk aanwezig. Op vele plaatsen in het WRR-rapport worden al dan niet expliciet de problematische gevolgen van deze benadering in OS besproken. Het rapport pleit er niet voor dat de ontwikkelingslanden dezelfde weg volgen die het Westen heeft afgelegd. De Raad erkent dat er een diversiteit van wegen is en dat situaties en contexten verschillen en daarom een verschillende aanpak behoeven. Toch blijft de teneur van het rapport dat ‘ontwikkeling’ een variant is van een ‘versnelde modernisering’, ook al zal die gerealiseerd worden langs diverse wegen (p. 62 vv.). Ons inziens komt dat (mede) doordat de analyses zich vooral bewegen op het vlak van de economische geschiedenis en sociologie, en cultuurfilosofische en cultureel-antropologische analyses nauwelijks een rol spelen. (Terwijl, interessant genoeg en terecht het rapport wel weer pleit voor inzet van antropologen in het OS werk). Hoe dan ook, een centrale vraag m.b.t. dit rapport is of de oplossingsrichtingen die men wijst toch niet in belangrijke mate teruggrijpen op de krachten en ontwikkelingen die bij ons nu juist tot de crises hebben geleid.

Verworvenheden
Nu is het wel zaak hier goed te onderscheiden. Van de moderniteit zijn hierboven met name die kenmerken genoemd die met de onduurzame industrialisatie samenhangen en die ook in de ontwikkelingslanden nagestreefd worden. In dit verband is het opmerkelijk dat het rapport vaak verwijst naar China als een voorbeeld van geslaagde ontwikkeling. Maar daarbij wordt verzwegen welke hoge prijs daarvoor wordt betaald op sociaal en ecologisch gebied, zoals de zeer sterke concentratie van welvaart, de grote ecologische problemen, de wijze waarop ‘land grabbing’ in andere continenten plaatsvindt, de gedwongen een-kind politiek die met een aanzienlijke sekseselectie via selectieve abortus gepaard ging en binnenkort tot een ‘tekort’ aan huwbare vrouwen zal leiden. Dit alles wil niet zeggen dat de moderniteit niet ook ontwikkelingen heeft gebracht die positief zijn, zoals een grotere vrijheid voor het individu, rechtsgelijkheid van burgers. Verder ook meer ruimte en aandacht voor mensenrechten, al is deze zeker niet alleen op conto van de moderniteit te schrijven, maar is daarin ook een doorwerking te zien van een Joodschristelijke mensopvatting. En, om niet meer te noemen, de vele goede mogelijkheden van wetenschap en techniek in onder meer de gezondheidszorg.

Maar ook deze verworvenheden zijn, evenmin als een evenwichtige economische ontwikkeling, niet los verkrijgbaar maar vormen een geïntegreerd onderdeel van de cultuur en vereisen bepaalde culturele voorwaarden. Daartoe behoren naast een zeker kennis- en opleidingsniveaus in de samenleving, ook een notie van persoonlijke verantwoordelijkheid en van algemeen belang, of op zijn minst, van belangen die uitgaan boven het directe eigenbelang. Daarmee komen we bij punt 2, de rol van het maatschappelijk middenveld, de zgn. civil society.

Civil society

Waarden in samenleving
Het rapport miskent het belang van maatschappelijke organisaties en civil society. In het WRR-rapport wordt veel nadruk gelegd op de rol van de staat en de markt (economie) als actoren en drivers van ontwikkeling. De rol van maatschappelijke organisaties wordt wel besproken maar krijgt veel minder aandacht en de verwachtingen er van zijn niet zo hoog gespannen (zie Hs. 9.3). Nu is Nederland het veld van de maatschappelijke organisaties (de NGO’s) inderdaad erg versnipperd geraakt. In belangrijke mate is dat aan het subsidiebeleid van de overheid zelf te wijten geweest. Men heeft een heel ruim beleid gevoerd en doet nu moeite dat weer in te perken. Wezenlijk voor een goed zicht op ontwikkelingssamenwerking en de rol van civil society daarin is allereerst een goed zicht op de aard en de rol van sociale verbanden in het menselijke leven en samenleven. Mensen streven in het leven een aantal zaken na als bestaanszekerheid, kwaliteit van leven en zinervaring. Het nastreven van deze en dergelijke waarden doen mensen in sociale verbanden en de realisering is daarvan ook afhankelijk. Die sociale verbanden bestaan uit een grote diversiteit van instituties, organisaties en praktijken. Met elkaar vormen ze de samenleving. Herkenning van het belang van de waarden die men in diverse verbanden nastreeft, houdt die verbanden in stand. Tot die waarden behoren het handhaven van een rechtsorde die mensen (een mate van) zekerheid en recht biedt, en de productie van goederen en diensten, gecombineerd met handel en verkeer waardoor mensen in hun levensonderhoud voorzien en eventueel welvaart gecreëerd wordt. De realisering van eerstgenoemde waarde wordt ‘uitbesteed’ aan de staat, terwijl de markt een bepaalde ordening is van het economische leven van een samenleving. Allerlei andere instituties en praktijken zijn gericht op de realisering van andere waarden, zoals de opvoeding en het onderwijs aan de nieuwe generaties in gezinnen en scholen e.d., geneeskunde, gezondheidszorg en welzijn, kunst en recreatie en religieuze genootschappen voor de beoefening van godsdienst. Sprekend over religie kan op dit punt nog opgemerkt worden dat die niet alleen een eigen sfeer van de samenleving vormt in de vorm van georganiseerde godsdienstige praktijken. Religie heeft ook te maken met de fundamentele manier waarop mensen betrokken zijn op het leven, op elkaar en de wereld. Religie heeft in die zin ook veel te maken met de wijze van vormgeving van de sociale instituties, praktijken en verbanden en de manier waarop de daarmee verbonden waarden geïnterpreteerd en uitgewerkt worden. Aangezien veel mensen, vooral in de Zuidelijke landen, religieus zijn, is het van belang hiervoor aandacht te hebben en ook samenwerking te zoeken met faith-based organisaties.

Implicaties
Deze heel algemene schets van het sociale leven maakt een paar dingen duidelijk die in dit betoog van belang zijn.

a) Dat is allereerst dat de civil society, het maatschappelijk middenveld, principieel niet afhankelijk is van de overheid of van de ‘markt’, maar dat andersom, de overheid en markt juist afhankelijk zijn van de civil society. In zekere zin daarvan bepaalde gestalten zijn. Als we het dus hebben over ontwikkeling dan moeten we het ons inziens hebben over de ontwikkeling van de samenleving in al haar diversiteit van verbanden waarin de waarden gestalte krijgen die bepalend zijn voor de humaniteit van het menselijke leven en samenleven. Dan kan, afhankelijk van de context, in bepaalde gevallen de nadruk wel komen te liggen op een of enkele van die verbanden, bijvoorbeeld de economische sector of de uitvoerende of rechterlijke macht van de overheid. Maar daarbij zal altijd de samenhang met andere verbanden in het oog gehouden moeten worden voor een evenwichtige samenlevingsopbouw. Iedere overheersing van een samenleving door een van de verbanden – en dit kan ook een georganiseerd godsdienstig systeem zijnbeknot de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid en frustreert de realisering van bepaalde waarden. Stimulering van de economische groei – wat het WRR-rapport ‘ontwikkeling’ noemt- is dus in feite afhankelijk van een goede ‘ontvangststructuur’, bestaande in een ten minste minimaal functionerende civil society. De tegenstelling tussen ‘ontwikkeling’ en civil society die het rapport construeert, is dan ook principieel en praktisch onjuist.

b) Een tweede belangrijke punt is dat het in het functioneren van de instituties, organisaties en praktijken niet alleen maar gaat om de ‘output’, om de productie. Het ‘proces’, het leven en samenwerken in die praktijken heeft een waarde in zichzelf. Een economisch bedrijf is ook een arbeidsgemeenschap waarin mensen hun gaven inzetten en dienstbaar maken aan de samenleving en daarin ook zichzelf ontplooien. En school is er niet alleen om kinderen kennis en vaardigheden bij te brengen; het is ook een leergemeenschap die vormend is voor die kinderen – en voor de docenten- als mens. En in de gezondheidszorg gaat het niet alleen om het beter maken van mensen, maar ook en soms vooral, om mensen ook in ziekte en bij verval van krachten in de gelegenheid te stellen zo goed mogelijk als mens met de mensen te blijven leven. Een consequentie van deze visie is dat het belang van maatschappelijke verbanden nooit alleen afgemeten kan worden aan hun output. Evaluatie en verantwoording van ontwikkelingssamenwerking moet daarmee rekening houden.

c) En derde implicatie van de gegeven visie op civil society is dat verschillende verbanden verschillende waarden nastreven en dat ook op hun eigen manier doen. Ouders zullen in een gezin op een andere manier het ‘recht’ handhaven dan de overheid doet in de samenleving en dan een kerk in haar interne organisatie. Een universiteit gaat anders om met haar studenten dan een bedrijf met haar medewerkers, enz. Verschillende sociale verbanden hebben dus onderscheiden leidende waardepatronen en daarbij behorende taalvelden. In de zorg hoort de taal van de markt niet thuis -wat niet wil zeggen dat men in de zorg niet efficiënt moet werken- evenmin als in het onderwijs. Zo kunnen ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking in hun breedte niet adequaat beschreven worden in de taal van de markt noch in de taal van het publieke bestuur en het recht, hoe wezenlijk die domeinen op zichzelf ook zijn. Ontwikkeling is, zoals hierboven uitgelegd, een breder begrip en het plaatsvinden daarvan is ook van een breder scala aan sociale actoren afhankelijk. De breedte en diversiteit die voor een evenwichtige ontwikkeling nodig is, vereist naast de inzet van overheid en markt vooral ook de inzet van civil society. Niet ten onrechte noemt het WRR-rapport in het afsluitende hoofdstuk onderzoek naar de rol van civil society in ontwikkeling een gewaagde keuze (p. 286, naar we begrijpen in positieve zin), maar die uitspraak is in het rapport niet uitgewerkt.

Rol van NGO’s
Een ontwikkelde civil society is dus voorwaarde voor een duurzame en evenwichtige ontwikkeling. Welke rol kunnen de Noordelijke maatschappelijke organisaties (NGO’s) daarbij vervullen? Het WRR-rapport noemt drie rollen: dienstverlening, begeleiding van maatschappelijke processen en ‘waakhond’. Dit zijn inderdaad belangrijke rollen. Met de WRR zijn we van mening dat de rol van uitvoerder en ook van financier van diensten, zal verminderen omdat de overheden van de landen zelf de verantwoordelijkheid voor financiering van die dienstverlening meer en meer zullen moeten overnemen. Tegelijkertijd ligt bij een aantal landen daar nu juist het probleem en zal eerst het overheidsfunctioneren moeten verbeteren, waar bij de civil society weer een belangrijke rol heeft te vervullen, o.a. in de waakhondrol. Dit betekent de arme landen en groepen van mensen een stem geven op plaatsen waar de beslissingen vallen. Maar ook de ‘bewaking’ en beleidsbeïnvloeding van het overheidsbeleid in het Noorden in het licht van de vereiste veranderingen op gebied van duurzaamheid, voedselzekerheid, mensenrechten, e.d. In het begeleiden van maatschappelijke processen – de derde rol – ligt een heel belangrijke rol voor de civil society. En dat zal ons inzien zo blijven. In deze globaliserende wereld is de toegang tot kennis en de juiste relaties steeds belangrijker. De NGO’s kunnen een belangrijke rol vervullen als makelaar van kennis en relaties. Daarin kunnen ze de Zuidelijke NOG’s en maatschappelijke organisaties ondersteunen in hun werk van opbouw van een civil society. Maar omgekeerd kunnen de Zuidelijke organisaties de Noordelijke aan de nodige inzichten en informatie helpen om in eigen land en internationaal draagvlak te werven en versterken voor rechtvaardiger en duurzamer internationale verhoudingen en daarvoor ook bij regeringen en in internationale fora te lobbyen. Anders gezegd, de relaties tussen Noordelijke en Zuidelijke NGO’s vormen kanalen waarlangs cruciale informatie wordt uitgewisseld en netwerken worden gevormd voor de realisering van diverse dimensies van ontwikkeling (toegang tot basisvoorzieningen, maatschappijopbouw, versterking staatsfunctioneren, beleidsbeïnvloeding etc.). Op deze wijze kunnen NGO’s (helpen) voorkomen dat de globalisering eenzijdig economisch wordt ingevuld en een breder cultureel proces zal zijn waarin de gelijkwaardigheid van alle betrokkenen daadwerkelijk wordt erkend. In dit proces is de metafoor van de makelaar overigens niet geheel adequaat; een makelaar brengt twee partijen bij elkaar en stapt er dan tussenuit. De NGO’s moeten meer een trait d’union zijn, een verbindingsschakel die in voorkomende gevallen in de keten blijft zitten juist omdat het om lange termijn relaties gaat waarin men gezamenlijke doelstellingen blijft nastreven. Voor een goed functioneren hiervan dienen de NGO’s wel aan een aantal voorwaarden te voldoen. Dat zijn allereerst algemene organisatorische voorwaarden als good governance, transparantie, doelmatigheid, professionaliteit, e.d.. Maar een wezenlijke voorwaarde, vooral voor de hierboven rol van trait d’union tussen Noordelijke en Zuidelijke samenlevingen, is dat de NGO’s echt deel van de civil society blijven. Dit wil zeggen dat ze de band met een achterban in de bevolking vasthouden en werkelijk die bevolking vertegenwoordigen en niet een soort van ‘vierde macht’ (naast overheid, markt en civil society) gaan vormen. Alleen als ze werkelijk civil society blijven, kunnen ze nog een andere, zeer belangrijke rol blijven en wellicht meer gaan vervullen. En dit is het verbinden van lokale en regionale bevolkingsgroepen met het globaliseringproces – voor zover die dat willen. Ontwikkeling, hoe dan ook opgevat, zal een bepaalde vorm en mate van aansluiting op dat globaliseringproces meebrengen en vragen. Het missen van de aansluiting kan leiden tot (de ervaring van) een vorm van uitsluiting, die op haar beurt weer kan leiden tot geweld dan wel tot een ongewenste migratieproblematiek. Kortom, de NGO’s, als deel van de civil society kunnen en moeten de rol gaan vervullen van bewaker van de culturele kwaliteit van het globaliseringproces. Een fundamentele bezinning op de noodzakelijke rol van de maatschappelijke organisaties in de mondiale samenwerking wordt in het WRR-rapport node gemist. Het hierboven gebodene beoogt niet meer en niet minder dan het aantonen daarvan en het bieden van enkele voorlopige gedachten op dat punt.

References

Buijs G, Dekker P, Hooghe M.(red). Civil society tussen oud en nieuw.Amsterdam: Aksant 2009.
Fowler A, Biekart K. (eds). Civic driven change. Citizen’s imagination in action.Den Haag: ISS 2008
Goudzwaard B, VanderVennen M, VanHeemst D. Hope in troubled times. A newvision for confronting global crises. Grand Rapids: Baker Academic 2007
VanderWalt B. When African and Western cultures meet, Potchefstroom: Instituteof contemporary Christianity in Africa 2006.