News

Jan Ruyssenaers: De toekomst van de ontwikkelingssamenwerking

Development Policy05 Feb 2010Jan Ruyssenaars

Kijken door de glazen bol, het lezen van de bikkels, en een extrapolatie van bestaande ontwikkelingen

  1. Toekomst: van 2010 tot 2035.
  2. Ontwikkelingssamenwerking: een onderdeel van de totale internationale interacties op gebied van economie, handel, bedrijvigheid, financiën, cultuur, veiligheid, rule of law, goed bestuur en democratisering, tussen actoren en instellingen uit meer welgestelde landen en acteurs en instellingen uit armere landen. Het gaat dan om specifieke hulp bij de ontwikkeling van landen/staten en de ontwikkeling van mensen in die landen/staten, zoals gedefinieerd in de ODA, de officiële ontwikkelingshulp van OESSO-landen en de non-ODA: hulp en samenwerking in ontwikkeling via andere dan ODA-kanalen. Noodhulp en wederopbouwhulp worden meegerekend als onderdeel van de ontwikkelingshulp. Traditioneel, sinds de jaren zestig van vorige eeuw, was dit het werk van regeringen (bilateraal), internationale organisaties van regeringen (multilateraal) en niet-regeringsinstellingen (NGOs, filantropische instellingen, kerken, bedrijven, particulieren).
  3. Die samenwerking en interacties hebben zich altijd laten leiden door een combinatie van geopolitieke en economische belangen van de gevers, en hun ethische en humanitaire motivaties van solidariteit, betrokkenheid en mededogen. Dat zal zo blijven, al zullen de accenten wel verschuiven.

De toekomst van ‘de ontwikkelingshulp’ wordt in mijn ogen bepaald door een aantal onderling samenhangende factoren. Die wil ik benoemen als:

  1. De perceptie in de rijkere landen van de relatieve rijkdom en armoede. Worden ‘wij’ armer, dan geven wij minder. Gaat het ons goed, dan geven ‘wij’ meer.
  2. De perceptie van de ontwikkelingen in een steeds meer globaliserende wereld. Als er eerlijker handelsvoorwaarden en faire prijzen kwamen, als er meer ownership kwam van eigen minerale en niet-minerale bronnen, als er goed bestuur kwam en minder corruptie in de arme landen, gekoppeld aan minder gewelddadige conflicten, en dan nog meer en betere regionale marktvorming, dan zou er in principe minder hulp en meer samenwerking kunnen komen. Dat zou op zichzelf een goede ontwikkeling zijn. In die steeds meer globaliserende wereld zou ook migratie meer ruimte krijgen in plaats van minder.
  3. De opkomende schaarste aan land, water en dus ook voedsel, en de snelle industrialisering met meer vraag naar fossiele brandstoffen en minerale grondstoffen, en de verstedelijking en migratie in steeds meer landen roepen nieuwe vormen van onveiligheid en concurrentie op.
  4. Vormen van terrorisme blijven de aandacht vragen. Het Midden-Oosten, de Arabische wereld en Afrika worden op den duur ‘volwassener’: betere kwaliteit van regeerders en stabielere staten. Door deze ontwikkelingen moet er juist meer worden geïnvesteerd in stabiliteit en veiligheid: salariëring en professionalisering van leger, politie, grensbewaking, juridische instellingen en veiligheidsdiensten.
  5. De perceptie van de effectiviteit van de hulp zoals die tot de dag van vandaag gegeven werd. Leidt twijfel over de effectiviteit en de zin van de hulp tot nieuwe keuzen? Tot stopzetting? Tot verandering?
  6. De bereidheid aan de ontvangende kant om de voorwaarden van de hulp te accepteren. Verzet tegen sluipende of openlijke conditionering, tegen verholen racisme en koloniale neigingen. Nationale, regionale, continentale trots. Komen er meer sterke staten met stabiele regeringen?
  7. De wet van de bureaucratieën en instituties: wat er is zal trachten zich te consolideren, zich uit te breiden, groter en ingewikkelder te worden.

De ontwikkelingshulp zal steeds meer een integraal onderdeel worden van de internationale samenwerking. De panelen en schotten tussen de departementen gaan helemaal open. Daarin zal het tijdperk van de ouderwetse, neokoloniale en betuttelende samenwerking aflopen. Daarin zullen ‘giften’ steeds meer vervangen worden door leningen en investeringen op contractbasis: ‘voor wat hoort wat’, en directe technische assistentie. Er komen nieuwe spelers die nieuwe mentale instellingen afdwingen. China, India, Maleisië, Indonesië, Brazilië, Zuid-Afrika, Arabische landen, Nigeria en Rusland zullen als bilaterale spelers sterker worden met een no-nonsense aanpak op basis van vaak ongelijke win-win situaties. Het bedrijfsleven zal meer aan PPPPP werken: people, planet, profit, peace and pleasure. Binnen de internationale fora als de VN, de IMF, de Wereldbank, de Wereld Handels Organisatie komen drastische hervormingen waardoor de nieuw opkomende staten en machten meer zeggenschap krijgen ten koste van de traditionele macht van Europa en de Verenigde Staten. De OESSO zal opgeblazen worden en vervangen door een nieuwe mondiale instelling voor economische en ontwikkelingssamenwerking. Er worden voorzichtig stappen gezet naar een wereldregering.

Ontwikkelingsinvesteringen zullen meer gaan in: industrialisering en energie, energiebesparende en alternatieve productiewijzen, toekomstprojecten , regionale markten en infrastructuren, veiliger en duurzamer vliegen en rijden, voedselautonomie per regio, veiligheid en stabiliteit, onderwijs en vaktraining, rechtstoegang en rechtspleging, verbetering van de grote steden. Gezondheidszorg, drinkwater, verzekeringen, onderdak en microkredieten zullen steeds meer marktafhankelijk worden. Die markt zal wel gericht gesteund en versterkt worden door hulp van bedrijven en instellingen.

De spelers en actoren zullen voor een deel hetzelfde blijven, voor een deel anders worden. Er komen meer bilaterale overheidsspelers die steeds meer moeite zullen hebben om hun inspanningen te coördineren, juist omdat er ook meer belangenconcurrentie komt. Daar staat tegenover dat de ontvangers sterker en professioneler geworden zullen zijn, en dus ook beter vanuit hun eigen belangen kunnen onderhandelen. In de hele wereld zal feminisering van de hulp plaatsvinden; professionele vrouwen nemen er de leiding over. Dat zal positieve invloed hebben op werkwijzen en kwaliteit. De multilaterale organisaties zullen voor een deel veranderen, voor een deel hetzelfde blijven, en zij zullen het leeuwendeel van de ontwikkelingsinvesteringen blijven beheren. De bi- en multilaterale hulp zal zich altijd via VN-instellingen en wettelijke lokale regeringen moeten afspelen. De grootste veranderingen zullen plaatshebben in de particuliere sfeer. Bedrijven zullen een groter aandeel claimen. De traditionele maatschappelijke NGO-organisaties zullen het moeilijk krijgen, omdat hun rol steeds onduidelijker wordt. Zij zullen zich gedwongen voelen om nicheorganisaties te worden die complementair werken met bilaterale en multilaterale instellingen, en zullen daar voor hun financiering afhankelijker van worden, of zij willen of niet. De rol van het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingslanden verandert, en die in de rijke landen moeten zich daar aan aanpassen. In de ontwikkelingslanden zullen zij ook steeds meer binnen overheidskaders moeten functioneren; de tijd van vrijheid blijheid lijkt voorbij te zijn; er worden beperkende randvoorwaarden aan gekoppeld. De niche zal zijn en blijven: versterking van het maatschappelijk middenveld in andere landen, noodhulp en wederopbouwhulp vanaf de basis, microkredieten en technische assistentie. De ‘ontwikkelingswerker’ komt weer helemaal terug. Als Chinees, Braziliaan, Zuid-Afrikaan. En er komen nog veel meer doe-het-zelf projecten van diaspora-organisaties, welwillende burgers, kerken en sektes, en die krijgen meer de publieke gunst en aandacht van de media dan de gevestigde, traditionele NGOs. Regeringen zullen daarop inspelen door hun aandacht te verschuiven naar die nieuwe clubs.

Het totale volume van de hulp zal door al die ontwikkelingen aanzienlijk stijgen, al zullen de identificatie en de classificatie van wat precies hulp is en wat niet, steeds moeilijker worden. Hetzelfde geldt voor de het meten van de effectiviteit. Er zal meer moeite voor worden gedaan, en het zal minder zekerheden opleveren. Toch zal er over 25 jaar een betere wereld zijn voor en van de mensen.