News

Jeroen Rijniers: WRR doet zichzelf tekort

Development Policy24 Jan 2010Jeroen Rijniers

Op de eerste plaats, en velen hebben dat al gezegd, is het pure winst dat er door de WRR een gedegen, inhoudelijk verhaal over ontwikkelingssamenwerking is neergelegd. Het is een genot om de uitgebreide beschouwingen en analyses te lezen. En wat mij betreft is ‘minder pretentie’ een juist gekozen titel waarop al die inzichten samenkomen. Ik ben echter wat minder enthousiast over de vertaling van al die wijsheid en wetenschap naar het beleid, naar ‘meer ambitie, ontwikkelingshulp die verschil maakt’. De Raad lijkt daarbij wat kort door de bocht te gaan en spreekt zichzelf hier en daar tegen. Twee punten ter toelichting:

  1. De WRR toont overtuigend aan dat een bredere benadering van ontwikkeling, vanuit de zorg voor global public goods, belangrijker is dan klassieke hulp. Het laatste moet in feite gezien worden als een onderdeel van het eerste. Inderdaad. Toch neemt de Raad die bredere benadering zelf niet als uitgangspunt. In de conclusie komt ‘mondiale ontwikkeling’ als een add-on bovenop een -veel omvangrijker- verhaal dat alleen over ‘klassieke hulp’ gaat. Als je de omgekeerde weg bewandelt -mondiale ontwikkeling als uitgangspunt- dan is het volgens mij zeer de vraag in hoeverre je zou uitkomen bij het soort aanbevelingen dat de Raad nu doet over de hulp. Met name de focus op lokale zelfredzaamheid in een beperkt aantal landen en een sectorkeuze gebaseerd op eigen kennis en expertise liggen dan niet automatisch voor de hand.
  2. De WRR heeft terecht veel oog voor het complexe, contextspecifieke en endogene karakter van ontwikkeling. Hulp kan en moet niet te veel pretenderen. Eens. Maar de aanbevelingen over die hulp ademen bij elkaar toch een beetje de ouderwetse OS-sfeer van aanbodgedreven interventionisme: op basis van grondige analyses gaat Nederland met eigen kennis en kunde in 10 arme landen de ontwikkeling (zelfredzaamheid) een steun in de rug geven. Het klinkt alsof donor-driven, geïntegreerde ontwikkelingsconcepten en projecten weer gaan terugkomen en ownership, vraagsturing en alignment nooit hebben bestaan.

Kortom, de WRR bevrijdt de OS slim en terecht van te veel pretenties en van de discussies over de effectiviteit van de hulp. Daarmee is een prima uitgangspunt gecreëerd om naar iets nieuws te gaan. Iets dat effectiever is, omdat de doelen kleiner en gerichter zijn. Iets dat meer draagvlak mobiliseert, omdat die doelen zowel het gemeenschappelijk eigenbelang als de solidariteit aanspreken. Helaas blijft de Raad echter het oude hulppad bewandelen. Zelfs met meer ambitie dan voorheen (ontwikkeling i.p.v. armoedebestrijding), te bereiken door meer kwaliteit (diagnose, concentratie, continuïteit, deskundigheid). We blijven de hulp dus richten en afrekenen op een doel waarvan we eigenlijk geconstateerd hebben dat we het realiseren ervan niet aan die hulp kunnen toeschrijven. De maatschappelijke twijfel en huidige verantwoordingscultuur zullen daarmee niet verdwijnen, vrees ik. Wat moet dan het vervolg zijn, de nieuwe richting? Het lijkt mij zonneklaar dat die ligt in een herpositionering van de hulp binnen een breder perspectief van mondiale ontwikkeling. En het goede nieuws is dat dat op een aantal terreinen al aan de gang is. Neem bijvoorbeeld de inzet op landbouw. Nederland investeert, zowel met ODA als niet-ODA, in oplossingen die bijdragen aan een stabielere wereldvoedselsituatie, een armoederelevant global public good. En, toegegeven, dat kan nog veel beter, onder meer in de sfeer van coherentie. Ook het hulpdeel daarbinnen kan ongetwijfeld beter, inclusief de bilaterale inzet op nationale en lokale niveau’s in partnerlanden. Maar dat laatste moeten we niet willen afrekenen op het al dan niet realiseren van structurele zelfredzaamheid in die landen (ook al is het bijdragen daaraan natuurlijk niet te voorkomen!). De concrete aanbevelingen van de WRR (zoals de 10 landen, NLAid, sectorkeuze, hulppercentage, opwaardering Minister van OS) komen wat mij betreft dus te snel, zijn te smal en bovendien negeren ze de internationale samenwerking die binnen de OS hier en daar al lang realiteit is. De Raad doet zichzelf daarmee tekort. Ze had haar uitstekende analyses serieuzer moeten nemen en ontwikkelingshulp moeten beschouwen en onderzoeken als integraal onderdeel van een brede inzet op mondiale ontwikkeling. De Raad had dan tot aanbevelingen kunnen komen voor verbetering van die inzet, inclusief hulp. Na ‘minder pretentie’ had dan niet ‘meer ambitie, ontwikkelingshulp die verschil maak’ gestaan, maar zoiets als ‘brede ambitie: op weg naar mondiale ontwikkelingshulp’. Misschien toch eerst een vervolgstudie?