News

Johan van de Gronden: Treffende diagnose, eigenaardig medicijn; Of hoe de WRR terugdeinst voor haar eigen conclusies

Knowledge brokering26 Jan 2010Johan van de Gronden

Twee jaar sleutelde een team van deskundigen aan een heldere analyse van telkens wisselende doelen en praktijken die nu eens als ‘capaciteitsopbouw’, dan weer als ‘sectorale steun’ of ‘gerichte armoedebestrijding’ doorgingen voor ontwikkelingshulp. Het team legt motieven bloot, ontzenuwt jargon, durft het zelfs aan om één definitie te bepalen voor ruim een halve eeuw hulp (‘versnelde modernisering’), hekelt het gebrek aan onafhankelijkheid van evaluaties, kapittelt het chronisch gebrek aan lerend vermogen in de gehele sector, stelt vast dat effecten op macro schaal nergens aantoonbaar zijn, betreurt de malaise in het vaderlands maatschappelijk middenveld waar kritische zin is uitgeruild voor eindeloze subsidies, wijst op excessen van bemoei- en regelzucht (sommige donor darlings ontvangen het gehele jaar door meerdere missies per dag), analyseert koel dat een moderniseringsagenda zelfs met de beste wil en expertise van de wereld nauwelijks extern valt te beïnvloeden, maar deinst terug voor de enige conclusie die recht lijkt te doen aan dit lucide inzicht: zet er een punt achter.

Nu leiden rapporten zelden tot aardverschuivingen in de politiek. Er is geen rapport zo dik, of er is wel een bureaulade voor. Maar in de kern draagt het rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie. Ontwikkelingshulp die verschil maakt’ een explosief karakter. Misschien moddert de WRR daarom wel met haar aanbevelingen.

De WRR pleit voor een smalle en een brede weg. De smalle weg leidt naar een utopische toekomst waarin hechte teams van ervaren expatriates, op enige afstand van de minister voor ontwikkelingssamenwerking, in een dozijn landen, onder de driekleurige banier van NLAID, niet gehinderd door algemeen gezeur van telkens maar roulerende diplomaten, fier de economische zelfredzaamheid bevordert van een dozijn arme, maar redelijk bestuurde landen, waarvan een tiental in Afrika. Gelouterd door het woud van vergissingen in de afgelopen 60 jaar, worden zij gekenmerkt door een eminent lerend vermogen, spelen zij flexibel in op telkens wisselende uitdagingen ter plaatse, verstoren zij geenszins de verhoudingen in het gastland en vormen zij een soort schaduwministerie van economische ontwikkeling, wat natuurlijk beslist niet zo mag heten, want ze werken uitsluitend vraaggestuurd, bescheiden en complementair aan de nationale strategie. Zij sturen klinkende resultaten terug naar het vaderland, waar zij de critici van hulp oude stijl soepel de mond snoeren. Om met de dichter Tom van Deel te spreken: “dat is nog nooit vertoond / wordt met een zes beloond”.

De brede weg is een stuk troebeler. Hier voert niet langer een minister voor ontwikkelingssamenwerking de troepen aan, maar werken programmaministeries een agenda uit voor de beheersing en beïnvloeding van een diffuus scala aan ‘mondiale publieke goederen’. Anders dan het woord doet vermoeden, heeft dit met goederen niets van doen, maar betreft het vooral de zorg voor klimaatbeheersing, voedselschaarste, bio-energie, de rap teruglopende verscheidenheid aan plant- en diersoorten, oprukkende waterschaarste, vrede & veiligheid, migratiestromen, kortom al die voor het nationale welzijn en de welvaart uiteindelijk bepalende factoren, die men middels nationaal beleid niet meer significant kan beïnvloeden. De brede weg wordt gevoed door een besef, dat het nog rijke maar kleine Nederland in toenemende mate afhankelijk is van ontwikkelingen elders. Bij de financiering van de brede weg past geen afgeknepen budget van 0,7% van het BNP, daar gaat de beurs ruimer open, omdat een collectief begrepen eigenbelang doet inzien dat investeringen die een veelvoud daarvan bedragen noodzakelijk en lonend zijn. De titel van een ‘minister voor ontwikkelingssamenwerking’ roept in dit bestel vage herinneringen op aan de staatsinrichting van een lang vervlogen eeuw. Het departement van Buitenlandse Zaken is een slimme makelaardij geworden van kennis, kunde en coherentie. In plaats van zelf de demarches van één minister voor het buitenland uit te voeren, mobiliseren diplomaten handig de experts op de daartoe ingerichte programma departementen, terwijl zij vooral letten op de consistentie van beleid in binnen- en buitenland. Er worden nog wel eens grapjes gemaakt over ‘het klasje’ van vroeger en een enkeling is wat weemoedig over de afschaffing van de jaarlijkse ambassadeursconferentie, maar ach, de wereld is zoveel complexer en verweven dat voor nostalgie niet veel tijd over schiet.

Het komt mij voor, dat we de smalle weg niet moeten gaan. Vijfentwintig jaar geleden spraken we al over een ‘Rijksdienst voor Ontwikkelingssamenwerking’. Die is er niet gekomen. SNV, de thans ‘geprofessionaliseerde’ stichting voor Nederlandse vrijwilligers, met bijna 1500 mensen in 30 landen onze eigen ‘Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit’, werd door Evelien Herfkens zonder al te veel ceremonie buiten de deur gezet en sindsdien is weinig meer van hen vernomen. Het lijkt me beter om eens en vooral vast te stellen, dat modernisering niet van buiten valt op te leggen noch te versnellen. In de wetenschap dat die felbegeerde agenda veel meer kans van slagen heeft om eigener beweging op te borrelen als er in de mondiale politieke arena zaken wordt gedaan die ons allen treffen. Zo verlangen China, Brazilië, India en Zuid-Afrika anno 2010 boter bij de vis van de rijke industrielanden voor een miljarden investering in een klimaatadaptatiefonds (niet het werk van NLAID en vrijwel zeker niet beheerd door de Verenigde Naties!).

We moeten de boel realistisch onder ogen zien. Nederland is aan het begin van de 21e eeuw een natie in verwarring. Er zijn 3 tot 4 coalitiepartijen nodig om een regering te vormen. Kiezers migreren in een oogwenk, massaal en geheel onvoorspelbaar van de ene verongelijkte leider naar de ander, die hen een wereld voorspiegelt even eenvoudig als gesloten. We hebben de grootste moeite om in eigen land ‘de boel bij elkaar te houden’. Van ons mag in alle redelijkheid nauwelijks worden verwacht dat wij langs politieke, maatschappelijke, bestuurlijke en economische lijnen elders de versnelde paden uitzetten naar modernisering. Laten we ons maar met alle kennis, kunde en inzet die in ons is beraden op onze telkens kwetsbaarder worden positie in een wereld die straks 9 miljard monden moet voeden, waar geheid nog eens 30% van alle plant- en diersoorten verdwijnt, waar chronische waterschaarste zal heersen, waar het einde in zicht is van vele grond- en brandstoffen waarop thans de kern van onze economie is gebaseerd.

De brede weg alstublieft. Kan het zijn met enig gevoel voor urgentie.