News

Jos Coumans: Doorbraak in denken over ontwikkeling, nu ook nog implementeren

Development Policy29 Jan 2010Jos Coumans

De Vereniging NEDWORC/WIS complimenteert de werkgroep van de WRR onder leiding van de heer Van Lieshout met het rapport om de volgende redenen:

1. De uitgebreide literatuurstudie en het grote aantal gevoerde gesprekken met vele wetenschappers en practitioners, alsmede de holistische en eclectische benadering die de WRR volgde, hebben geleid tot een diepe, veelzijdige en historische analyse van het complexe ontwikkelingsvraagstuk. Het door de werkgroep in de eerste 4 hoofdstukken geschetste kader laat geen enkele ruimte meer voor simplificaties, snelle oplossingen en ongegronde verwachtingen. Niet met betrekking tot armoedebestrijding noch met betrekking tot andere grote problemen waar de mondiale gemeenschap mee worstelt, zoals milieu, voedselzekerheid, energie, migratie, internationale handel, instabiliteit en conflicten.

2. Met de WRR delen we de visie dat ontwikkelingshulp visionair, beleidsmatig en institutioneel ingebed dient te zijn binnen het bredere kader van de Global Issues waar het Nederlands beleid zich in begeeft. Afgezien van het feit dat gewenst beleid, uitvoering en handhaving met betrekking tot alle Global Issues internationaal draagvlak en internationale afspraken en samenwerking vereisen en zich dus niet tot Haags beleid beperken, achten wij het van belang dat de budgettaire ruimte voor ontwikkelingshulp geoormerkt wordt en niet door nog verdere differentiëring van de begroting vertroebeld raakt of opgaat in het grotere geheel van de begroting buitenlandse zaken rond de Global Issues.

Aanwending van het ontwikkelingshulpbudget dient heldere kaders te hanteren en uit te gaan van visie, kwaliteit en professionaliteit. Dat laatste dient extra goed bewaakt te worden wanneer het gaat om de ruimte die aan de zgn. ‘nieuwe actoren’ op de ontwikkelingsmarkt wordt geboden.

3. Wij delen de keuze van de WRR voor extra aandacht voor economische groei en met name wanneer zich dat vertaalt in o.a. hernieuwde aandacht voor duurzame landbouw. Maar wij zien armoedebestrijding in dat licht niet als tegengesteld aan groei of ontwikkeling, maar juist als gewenst resultaat, intrinsiek aan en als uitdrukking van een succesvol ontwikkelingsbeleid dat in wezen door alle maatschappelijke geledingen en sectoren heen uitgevoerd wordt. Armoedebestrijding vatten wij niet op als noodhulp of charitas en evenmin als activiteiten vanuit de softe sectoren in het verlengde van de MDG’s, ook al zien wij net als de WRR dat armoedebestrijding in de praktijk zich daar vaak toe beperkt. We begrijpen ook dat de WRR enig ontwikkelingspotentieel aanwezig vooronderstelt wil men zinvol met integrale strategieën aan armoedebestrijding gaan werken.

4. Voor een succesvol ontwikkelingsbeleid zijn landenspecifieke professionele analyses nodig. Onze decennialange praktijkervaring heeft ons geleerd dat grondige kennis van de lokale, nationale en zeker ook de regionale context van doorslaggevend belang is bij het identificeren, formuleren en implementeren van programma’s, nog los van de precieze financieringsmodaliteit die daarbij gehanteerd wordt.

Een einde aan doorlopend hernieuwd beleid dat door donoren wordt geparachuteerd op grond van eigen dynamiek en niet in samenspraak met ontvangende overheden en een einde aan de ‘one-size-fits-all’ benadering wordt door ons hartelijk verwelkomd evenals de lange termijn benadering, welke vereist is in het licht van de complexe en weerbarstige materie achter ‘ontwikkeling’.

De nadruk op landenspecifieke professionele analyses die de WRR onderbouwt in haar eerste 4 hoofdstukken wordt door ons dus zeer verwelkomd. Deze analyses moeten dan uitmonden in heldere keuzes ten aanzien van de Nederlandse bijdrage in het proces dat het land door maakt. Dit betreft ook uitdrukkelijk de keuze voor de kanalen waarlangs gewerkt wordt. Zo kunnen grote, weinig transparante lumpsum bijdragen aan veelal ineffectieve VN en andere multilaterale kanalen vermeden worden. 5. De WRR accentueert in haar rapport de benodigde kwaliteit en professionaliteit in ontwikkelingshulp. Dat komt zowel naar voren in de analyse van de diverse typen actoren binnen de sector, als in de constatering dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en op de Ambassades o.a. als gevolg van een specifiek personeelsbeleid minder effectief zijn dan gewenst. Wij delen het belang van kwaliteiten en professionaliteit in ontwikkelingshulp volledig. Wij zien daarbij 2 van elkaar te onderscheiden aspecten: 1. de structuur aan de hand waarvan kwaliteit en professionaliteit gegarandeerd worden en 2. de inhoud.

6. Met betrekking tot de structuur het volgende. NL Aid, de door de WRR voorgestelde onafhankelijke ontwikkelingsorganisatie met ruime aanwezigheid in het veld wordt door ons verwel-komd. De precieze invulling van NL Aid zal nog (veel) nadere uitwerking en discussie vergen. Wij zien in dat dit geen eenvoudige zaak is. We willen een aantal voordelen noemen:

a. Eenduidige verantwoordelijkheden; de basis voor een lerende organisatie en voor elk systeem van afrekenbaarheidb. Meer afstemming; er wordt momenteel op te veel plaatsen in Nederland ‘beleid’ gemaakt (NGOs, Nuffic, EVD/PSI, CBI, ORIO, etc.) met geen of een zeer gebrekkige afstemmingc. De regie van de hulp verschuift letterlijk en figuurlijk naar het ontvangende land. Het biedt meer mogelijkheden om lokale en regionale actoren te betrekken bij de discussies en bij wat nu bekend staat als de ‘policy dialogue’. d. De mogelijkheid om per land te kijken wat in die specifieke situatie het beste kanaal is. e. De mogelijkheid om een specifieker personeelsbeleid te voeren, met de broodnodige aandacht voor jonge(re) experts en voor loopbaanplanning. (Zie b.v. de ervaring van Lux Development SA in Luxemburg en van de Cooperatión Technique Belge (BTC-CTB)

In het algemeen zullen lokale organisaties en consultants zich beter kunnen positioneren t.a.v. een NL-Aid. Dat is winst. Nederlandse organisaties hebben wel degelijk een plek, maar dan onder regie van professionals die werken op basis van heldere lange termijn doelen.

7. Met betrekking tot de inhoud zijn we zeer content met het feit dat het WRR rapport (eindelijk) het werk van een ontwikkelingswerker expliciet erkent als een vak, een professie. Dit is de kern van ons bestaan als Vereniging NEDWORC en als individuele leden. Net als de WRR (pag. 281) zien wij dat ons vakmanschap uit drie componenten bestaat:

a. Kennis. Inhoudelijke kennis van het vakgebied om de juiste vragen te stellen en een goede analyse te maken van de feitelijke situatie van land en regio en van de (belangen van) te onderscheiden doelgroepen. Ook kennis van de vele vaak moeilijk te beschrijven factoren die een rol spelen in het complexe proces dat ‘ontwikkeling’ heet. b. Vaardigheden. Adviesvaardigheden zijn essentieel: goed luisteren en feiten en meningen helder scheiden. Uiteraard vergt het de nodige vaardigheden om intercultureel te kunnen werken en moet de eigen rol (en de mogelijke effecten daarvan) scherp in de gaten worden houden. c. Houding. Bescheidenheid en geduld zijn essentieel evenals een diep besef dat je gemakkelijk een onderdeel kunt worden van het probleem i.p.v. de oplossing. Dit vergt een zeer bewust omgaan met de grote machtsverschillen en dit heeft zijn uitwerking op de relatie tussen ontwikkelingsorganisaties en hun doelgroep. De WRR noemt dit ‘streetwise’. In onze ervaring zijn veel van de vereiste competenties alleen te verwerven in de praktijk.

De WRR wijst er terecht op dat professioneel werken een goede kennisinfrastructuur vereist. Wij zijn in dit opzicht iets optimistischer over de Nederlandse situatie dan de WRR. Het is waar dat kennisbolwerken als het KIT zwaar zijn beknot de laatste 15 jaar, maar NEDWORC-leden worden veel gevraagd door buitenlandse donoren. We maken ons wel zorgen dat veel kennis verloren zal gaan de komende tijd als veel ervaren deskundigen met pensioen zullen gaan. De vraag is waar investeringen in kennis het best renderen. Wij pleiten voor een nadruk op het zuiden, met veel aandacht voor praktische kennis en voor het netwerken tussen -en het inschakelen van- lokale organisaties.

Professionaliteit dient voorop te staan; ook als nieuwe actoren het veld betreden (bedrijfsleven, wetenschap, particulier initiatief). De WRR beveelt aan om met een gedragscode voor particuliere initiatieven te komen. In onze optiek zou voor alle organisaties en mensen die belastinggeld gebruiken om ‘ontwikkelingshulp’ te doen moeten gelden dat ze kunnen aantonen de benodigde competenties te hebben. Dat vragen we ook van loodgieters en thuiszorgaanbieders, dus waarom niet voor ontwikkelingswerkers?

8. Het WRR rapport is verhelderend in haar distantie tot de traditionele sector. Er zijn te veel hypes en er is te veel jargon. Te vaak wordt er geroepen om een paradigma shift. Terecht wijst de WRR er op dat al die verhalen na korte of langere tijd eenzijdig blijken en daardoor vaak meer schade aanrichten dan goed doen. Zoals gezegd: vanuit onze ervaring zijn we het daar hartgrondig mee eens. Toch is er de afgelopen decennia een aantal inzichten ontstaan die het waard zijn genoemd te worden:

a. Gender issues. Wie praat over ontwikkeling en zeker wie praat over de landbouw in sub-sahara Afrika zal zich rekenschap moeten geven van de bestaande gender verhoudingen, zowel bij de analyse en bij de mogelijke oplossingen. Het kan ons inziens ook niet zo zijn dat in het ontwikkelingsbeleid voorbijgegaan wordt aan de internationale verplichtingen van Nederland en de EU om gendergelijkheid te bevorderen (zoals CEDAW, Platform for Action Bejing-1995, ICPD Cairo-1994, MDG-3, Veiligheidsraadresoluties 1325-1820-1888 en 1889, en de Europese committments)b. Armoededimensies. Armen hebben niet allen gebrek aan geld, maar ook (of meer nog) aan toegang tot markten, kennis, krediet, rechten etc. Er is een aantal benaderingen ontwikkeld die hier handen en voeten aan geven (livelihood approaches, OECD criteria voor armoede, right based approaches etc.).c. Milieu. Armoede- en milieu problemen gaan vaak hand in hand; dat dient bij oplossingen ook zo te zijn. d. Civil society. Er is veel vooruitgang geboekt in het begrijpen hoe patronage systemen, macht en corruptie etc. in elkaar grijpen en hoe er via lobbyen en advocacy tegenwicht kan worden geboden. We delen de analyse dat (te) veel NGOs de lokale civil society onder druk kunnen zetten, maar in onze ervaring onderkennen Nederlands NGO’s dit gevaar veel beter dan veel andere actoren.

Dit soort aspecten dienen in de landenanalyses aan de orde te komen. Niet om het jargon te redden, maar omdat we geleerd hebben dat een te simplistisch beeld van de werkelijkheid en van de zegeningen van het moderniseringsproces ons alleen maar verder van huis helpen. We nemen aan dat de WRR dit met ons eens is gezien hun standpunt op pagina 175: “Er zijn gerichte maatregelen en institutionele waarborgen nodig om de meerderheid van de bevolking daadwerkelijk van de economische groei te laten profiteren en om de ongelijkheid te verminderen”.