News

Mirjam Vossen :Geen Afrikaan te bekennen in WRR-rapport

Knowledge brokering05 Feb 2010Mirjam Vossen

De keuze voor ‘meer economische groei, minder armoedebestrijding’ heeft pijnlijke consequenties. Maar dat lezen we nergens.

Na twee jaar vol kortzichtig proza over hulp, met Dead aid van Dambisa Moyo als droevig dieptepunt, is het WRR-rapport een verademing. Goed geschreven, genuanceerd en relativerend. Ik sluit mij graag aan bij mijn voorgangers hier die het rapport met lof en hulde overladen. De meeste van deze voorgangers klommen vervolgens ras in de pen om hun eigen punt te maken. En ook ik zal dat hier niet laten.

Want wanneer mijn eerste jubelstemming over het rapport is gezakt, blijf ik met een knagend gevoel zitten. Iets in de tekst stoort me. Maar wat? Na een week merk ik dat één zin maar door mijn hoofd blijft spoken. Die zin luidt: ‘De armen hoeven niet per se overal en altijd direct van de gegeven hulp te profiteren.’

Twee motieven

Deze zin komt niet uit de lucht vallen. Om hem te duiden, moeten we terug naar hoofdstuk 2, waarin de WRR het fundament legt voor zijn analyse. De WRR betoogt dat wij twee hoofdmotieven hebben om hulp te geven. Het eerste is het morele motief: we geven hulp omdat we het vreselijk vinden dat mensen in erbarmelijke omstandigheden leven. Het tweede motief is dat van het welbegrepen eigenbelang. We geven hulp, omdat we daar ook zelf beter van worden. Wanneer de welvaart in arme landen stijgt, dan stijgt die ook bij ons. En wanneer arme landen investeren in publieke goederen zoals het klimaat, dan profiteren ook wij daarvan.

De afgelopen jaren, zegt de WRR, was ontwikkelingshulp te veel gestoeld op het morele motief, met nadruk op directe armoedebestrijding. Het wordt tijd, aldus de WRR, voor een herwaardering van welbegrepen eigenbelang. In het tweede deel van het rapport werkt de WRR de consequenties van die deze keuze uit. Minder aandacht moet gaan naar sociale sectoren als onderwijs en gezondheidszorg. Meer aandacht moet er zijn voor economische groei en het aanpakken van mondiale problemen zoals klimaatverandering, waterschaarste en de financiële crisis.

Dat gaat niet van de ene dag op de andere. Daarom de stelling dat de armen niet per se overal en altijd direct van de gegeven hulp hoeven te profiteren. Beter is het om te investeren in economische groei, en in de groei van een lokale middenklasse. Op termijn kunnen de overheden van arme landen dan zelf – zonder buitenlandse hulp – investeren in armoedebestrijding in hun land. Dan pas is er sprake van ontwikkeling.

Elf kinderen

Onwillekeurig gaan mijn gedachten naar Marigerita Rafael, een vrouw uit het afgelegen Malawiaanse dorpje Dickisoni. Zij wordt geportretteerd in het boek ‘Binnen is het donker, buiten is het licht’, van NRC-journalist Dick Wittenberg. Marigerita kreeg vijftien kinderen. Ze verloor er elf. Van het verdriet van deze vrouw is geen voorstelling meer te maken. Waaraan de kinderen van Marigerita zijn overleden, dat lezen we niet. Maar met betere medische zorg had een aantal van hen het waarschijnlijk gered.

Wie gaat Marigerita vertellen dat het beter is dat er minder donorgeld gaat naar gezondheidszorg? Wie gaat haar uitleggen dat donoren geen kliniek in haar dorp zouden moeten neerzetten, omdat zij dan de overheid van deze verplichting ontslaan? Wie gaat Marigerita vertellen dat zij, met andere inwoners van Dickisoni, de Ministry of Health onder druk moet zetten, in plaats van te rekenen op steun van hulporganisaties?

Emotie

Ik aarzel om deze bovenstaande alinea op te schrijven. Hij zit immers vol emotie. En emotie is taboe in serieuze discussies over hulp. Voor een belangrijk deel is dat terecht. Misplaatste emotie richt schade aan. Bijvoorbeeld wanneer het wordt ingezet in marketingcampagnes van hulporganisaties, om mensen aan te zetten om veel te geven. Het bijeffect is dat diezelfde mensen een volstrekt versimpeld beeld krijgen van de reikwijdte van hulp, en stomverbaasd zijn dat er na 60 jaar nog altijd armoede is.

Erger nog: emotie drijft hulpverleners soms tot volstrekt onverantwoorde acties, waarbij het motief van ‘goed doen’ het enige is dat telt. Een schrijnend voorbeeld daarvan zagen we afgelopen week in Haïti: een groep de Amerikaanse baptisten probeerde een bus weeskinderen het land uit te smokkelen, ‘om hen in Amerika een betere toekomst te geven’.

Emotie is bovendien onvoldoende basis voor een betoog. Veel bijdragen over hulp komen niet verder dan onderbuikgevoelens zoals ‘ze steken het toch allemaal in eigen zak’ en ‘het blijft allemaal aan de strijkstok hangen’. Zowel pleitbezorgers als critici van hulp proberen nogal eens met emotionele argumenten hun gelijk te halen.

In het WRR-rapport ontbreekt dan ook elke emotie. In een interview in IS merkte Peter van Lieshout op dat het rapport zijn overtuigingskracht niet moet halen uit persoonlijke verhalen. Het betoog moet op zichzelf staan. Dat is een terechte opmerking. Maar het omgekeerde is even waar. Door het ontbreken van elke emotie, van elke terugkeer naar de menselijke maat, verliest het rapport evenzeer aan overtuigingskracht.

Boerinnen uit Bangladesh

De WRR sprak voor dit onderzoek met vijfhonderd mensen. In de lijst staan echter geen bewoners van sloppenwijken in Lagos, geen boerinnen uit Bangladesh, geen tienermoeders uit Maputo. Vijfhonderd mensen zijn geconsulteerd, maar niet degenen waarover het gaat. Ook bij ‘grassroots-organisaties’, waarin deze armsten direct zijn vertegenwoordigd, heeft de WRR niet aangeklopt. Het WRR-rapport analyseert, concludeert, en doet aanbevelingen. Maar het geeft zich geen rekenschap van wat die aanbevelingen concreet betekenen voor de allerarmsten. Van mensen die – bijvoorbeeld – afhankelijk zijn van door hulp gefinancierde gezondheidszorg. Voor hen heeft een keuze voor ‘minder armoedebestrijding, meer economische groei’ mogelijk pijnlijke consequenties. Maar dat lezen we nergens. Het WRR-rapport stelt dat mensen als Marigerita niet moeten verwachten dat ze overal en direct van hulp kunnen profiteren. Ik hoor graag wat Marigerita daar zelf op te zeggen heeft.