News

Paul Hassing: Een minister voor Coherentie en Ontwikkelingshulp

Development Policy28 Jan 2010Paul Hassing

Het WRR rapport is een welkome bijdrage aan de discussie over ontwikkelingshulp. Het rapport is helder geschreven en gelukkig ontdaan van het Haagse jargon en academische breedsprakigheid. Het rapport pretendeert geen oplossingen aan te dragen maar een bijdrage te leveren aan het discours. Daar waar het in het rapport aan concrete oplossingen ontbreekt, wordt de sector uitgedaagd met voorstellen te komen. Sommigen gebruiken deze ruimte om hun eigen standpunt te herhalen. Het valt me in de discussie op dat het ontbreken van concrete suggesties en oplossingen worden gezien als een analytisch (politiek) tekort van het WRR rapport en leidt vaak tot een herhaling van bekende zetten.

Een aantal zaken uit het rapport zou ik hier willen benadrukken.

Professionalisering

Het rapport pleit voor een professionele organisatie. Uit mijn 20 jarige ervaring bij het departement kan ik de analyse van een afnemende deskundigheid op het departement alleen maar bevestigen. Sinds de herijking medio jaren negentig is de deskundigheid zowel kwalitatief als kwantitatief afgenomen. Het is juist wat het rapport stelt, dat het diplomatieke carrièreperspectief het opbouwen van deskundigheid in de weg staat. Ook het vertrek van een grote groep deskundigen die nog gebruik konden maken van de vut regeling twee jaar geleden, heeft er niet toe mogen leiden dat zij vervangen werden door jonge professionals. Hun vervangers waren carrièrediplomaten. In tegenstelling tot andere departementen, kent het apparaat geen kennismanagement structuur. Er bestaat in totaal zegge en schrijve slechts één functie bij één directie. Dat is moeilijk serieus te nemen. Echter, ook een deel van het verlies aan deskundigheid moet gezocht worden in de toenemende bureaucratie en verantwoordingscultuur. De tijd die overblijft voor reflectie wordt steeds minder en het interne discours op het departement is oppervlakkiger geworden. Rapporten worden vooraf niet meer gelezen!Een NL Aid is daarom gewenst. Dit kan door een deel van het DGIS af te scheiden en separaat ergens onder te brengen met een eigen kennisbeleid. Echter, een afscheiding zou complementair dienen te zijn aan de bestaande organisaties bij andere EU lidstaten (bijv. gebruik van landenbureaus ter plekke). De benoeming van een directeur-generaal gebeurt op voordracht van de nieuwe minister voor Coherentie en Ontwikkelingshulp en wordt voorgelegd aan het kabinet. NL Aid heeft een eigen budget en rapporteert direct aan de Tweede Kamer. De minister heeft een kleine staf tot zijn beschikking die zich voornamelijk met de hoofdlijnen van beleid bezig houdt en met de politieke verantwoording. Een praktische tip daarbij nog: laat deze reorganisatie niet door het departement afhandelen, omdat er sprake is van een interne belangentegenstelling.

Verdieping

Het WRR rapport stelt voor om de vraaggerichtheid serieus te nemen en op basis van een diagnostiek de landenbenadering te kiezen. Dit in tegenstelling tot het bestaande bilaterale beleid dat een mix is van thematische prioriteiten en bestaande sectoren zoals gezondheid en onderwijs. De facto stelt de WRR voor om niet verder door te gaan met de prioritaire thema’s en de sectoren te herzien, afhankelijk van de uitkomst van de landendiagnostiek. Dit is een forse beleidswijziging. Maar wel de logische consequentie van de nadruk op vraaggerichtheid en het nu ongrijpbare ownership. Het huidige bilaterale programma verkeert dan ook in een spagaat. Zo speelt het niet in op het verzoek van de Afrikaanse staatshoofden (WSSD 2002 en daarna herhaald) om te investeren in infrastructuur, maar beweert wel vraaggericht te zijn.

Omissie internationale hulparchitectuur

Het WRR rapport plaats terecht kritische kanttekeningen bij de dominante rol van de Wereldbank en de afwezigheid van een Europees gezamenlijk beleid. Er zou een soort werkverdeling bestaan tussen de Wereldbank en de VN: tussen sociaal-economische sectoren en vrede en veiligheid. Op de keper beschouwd doet een multilaterale donor hetzelfde als een bilaterale donor. Ze beschikken over middelen en een beleid en besteden de bedragen in de ontwikkelingslanden en (soms) aan NGO’s. Dat is wat (een deel van) de Wereldbank doet, de EU, de bijzondere programma’s van de VN, de agentschappen zoals FAO, WHO en dergelijke. Waarom maken de donoren niet al hun middelen over aan de multilaterale organisaties? Of omgekeerd: waarom nog langer gebruik maken van deze organisaties als ze toch in de praktijk uiteindelijk hetzelfde doen en bijdragen aan de versnippering en verwarring in de ontwikkelingslanden? Nog afgezien van de hoge overheadkosten.Het rapport stelt terecht de dominante positie van de Wereldbank aan de orde en de afwezigheid van de EU in het debat en internationale agendavorming. Temeer daar het macropolitieke beleid van de Wereldbank gekenmerkt wordt door een optimalisatie van de private sector, het zich dienstbaar opstellen en minimaliseren van de publieke sector en het aandragen van informatie en netwerken door de civil society. De EU daarentegen ziet de ontwikkeling van de publieke en private sector, in hun onderlinge samenhang, een gelijkwaardige ontwikkeling doormaken, waarbij het de rol van de civil society is om beide sectoren bij de les te houden door de wijzen op democratie, mensenrechten, veiligheid en de betrouwbaarheid van de dienstverlening. De EU hanteert op de wat langere termijn en gemiddeld gezien een ander politiek model. Wordt het niet tijd om dit politieke model uit te dragen en niet langer de Wereldbank te wijzen op de tekortkomingen van haar politieke opstelling? Het WRR rapport draagt daarvoor voldoende voorbeelden aan, maar laat na om deze architectuur specifiek te benoemen.

Eindigheid huidige subsidiemodel maatschappelijk veld

Het huidige subsidiemodel, stelt het rapport, geeft zijn langste tijd gehad. Langzaam maar zeker is er een onbedoelde machtsstructuur tussen Noordelijke en Zuidelijke NGO’s ontstaan. Sommige ontwikkelingslanden stellen vragen bij de invloed van de noordelijke NGO’s en hebben de ontwikkeling van maatschappelijke organisaties aan voorwaarden verbonden. Het rapport noemt het voorbeeld van Uganda waarvan het inschat dat 60% van de NGO’s bestaat bij de gratie van de financiering van noordelijke NGO’s. Ten overvloede wijst het rapport op de hoge salarissen die de noordelijke NGO’s betalen aan de mensen in ontwikkelingslanden. Geen wonder –z ou je denken- dat capabele mensen bij de overheid weglopen en de kwaliteit van het bestuur onder druk komt te staan. Doorgerekend voor Uganda betekent dit dat zo’n 4200 NGO’s in Uganda aan het subsidie en politieke infuus liggen van buitenlandse organisaties. Dat kan de bedoeling niet geweest zijn. Daar komt bij dat de meeste Nederlandse NGO’s tot 75% van hun totale budget gefinancierd krijgen door de overheid. Betrek daarbij de toenemende bureaucratisering en ook nog eens de thematische voorkeuren van het huidige Nederlandse beleid en de conclusie ligt voor de hand dat de Nederlandse NGO’s tot uitvoerders zijn verworden van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, wat ten koste is gegaan van hun afhankelijkheid. Het WRR rapport stelt dan ook terecht dat het huidige subsidiebeleid op de helling moet. Maar de vraag is hoe? Breng de onafhankelijkheid en diversiteit terug en ondersteun organisaties op die basis. Laat het subsidieniveau niet verder gaan dan een verdubbeling van hun eigen donaties en accepteer de jaarverslagen als verantwoording zoals deze ook een verantwoording zijn naar de duizenden donateurs. Geef aan ontwikkelingslanden de middelen om zelf te bepalen welke maatschappelijke organisaties ondersteund worden (ownership!). De noordelijke NGO’s kunnen dan de niet door de lokale overheid gewenste maatschappelijke processen of thema’s ondersteunen. Is dit haalbaar? Daarvoor is nodig dat het maatschappelijke middenveld uit zijn huidige defensieve opstelling komt en als consequentie accepteert dat de hoofdkantoren in Nederland afgeslankt moeten.

Opbouwen van thematische deskundigheid

Het WRR rapport stelt voor dat donorlanden zich specificeren op bepaalde thema’s. Deskundigheid waar ontwikkelingslanden dan een beroep op kunnen doen. Zo zou Nederland zich kunnen specialiseren in water, civil society, landbouw en (waarom daar niet aan toe voegen) stedelijke ontwikkeling omdat in de nabije toekomst de meeste mensen zullen wonen in zeer snel groeiende steden. Hier dient natuurlijk allereerst de vraag gesteld te worden of de kennis in Nederland wel geschikt is voor ontwikkelingslanden. De landbouwontwikkeling bijv. is gebaseerd op veel lokale kennis en technologie. Daar heeft Nederland niet zoveel te bieden. Wel ben ik het ermee eens dat er in Nederland een groot draagvlak bestaat voor landbouw. Maar dat is toch iets anders dan dat wij zoveel interessante kennis, technologie en inzichten hebben aan te bieden. En hoe verhoudt zich een dergelijke rol met de FAO die daarvoor is opgericht? Het is en was ooit de bedoeling dat daar alle kennis en advies kon worden ingehuurd. Deze organisatie is helaas steeds meer verworden tot de zoveelste VN projectenmachine. En wat betekent deze Nederlandse deskundigheid voor de vraaggerichtheid en landenbenadering? Zal er niet een ongewenst effect van deze deskundigheid uitgaan om toch vooral het bilaterale beleid op te zadelen met landbouwinterventies, terwijl dat misschien niet de grootste prioriteit is?Is het dan niet verstandiger om deskundigheid te koppelen aan de mondiale thema’s? Thema’s waarvoor mondiale belangstelling bestaat en niet in de enge betekenis aan nationale ontwikkeling zijn gerelateerd.

Wellicht de belangrijkste constatering van het WRR rapport is dat er in Nederland, in de EU en daarbuiten beleid gemaakt wordt dat veel meer invloed heeft dan de klassieke hulp. Het kan dan ook niet anders dan dat er in een volgend kabinet sprake zal zijn van een minister voor Coherentie en Ontwikkelingshulp. Zal het dan ook zo zijn dat grote vorderingen op het gebied van coherentie de noodzaak van klassieke hulp doen verminderen? Zou dat een maatstaf kunnen zijn voor het niveau van onze internationale bijdrage? Het zou toch prachtig als de klassieke ontwikkelingshulp niet meer nodig zou zijn? Zo verslaafd zijn we toch nog niet?