News

Rudy Rabbinge: Welbegrepen eigenbelang

Development Policy15 Feb 2010Rudy Rabbinge

Met het rapport “Ontwikkelingshulp minder pretentie, meer ambitie” heeft de WRR weer eens bewezen dat het op afstand maar met duidelijke betrokkenheid leveren van beleidsnota’s van groot belang is voor het maatschappelijk debat en voor het doen van politieke keuzes. Het bestaansrecht van de WRR in een periode waarin adviesorganen het eerste slachtoffer zijn van bezuinigingen is daar weer eens mee bewezen. De waarde van het WRR rapport is vooral gelegen in het op een duidelijke wijze articuleren van de rol die ontwikkelingshulp speelt vanuit een welbegrepen eigenbelang. Het kloeke WRR rapport heeft een zeer toegankelijke en gebruiksvriendelijke stijl. Geen moeilijke en ondoorgrondelijke teksten doch heldere en zeer gemakkelijk leesbaar proza. Een zeer ruime en bijna overdadige benutting van referenties en een zeer groot aantal interviews. Anders dan vele rapporten is niet volstaan met secundaire literatuur en is ook uitgebreid veldonderzoek gedaan. Op verschillende plaatsen is deelgenomen aan conferenties en veldbezoeken. Het resultaat van dit werk is een rijk en analytisch zeer doorwrocht rapport. Ontwikkelingshulp komt daaruit naar voren als een zeer noodzakelijke en op veel plaatsen doelmatige en doeltreffende activiteit die op veel resultaat kan bogen. Dat is een verademing na de talrijke boeken en andere publicaties waarin het faillissement van ontwikkelingshulp wordt verkondigd. In het bekende boek van Dambisa Moyo “Dead Aid” wordt vanuit de ervaring niet ongebonden hulp die zich vooral voltrekt vanuit regeringen die betalingsbalans steun en schuldsanering bevorderen gesteld dat het tegendeel van wat wordt beoogd wordt bereikt. Te stellen, zoals velen doen dat daarmee iedere vorm van ontwikkelingshulp contraproductief is wordt in de gedegen analyses van dit WRR rapport weerlegd. Overtuigender dan de argumentatie van Stiglitz die aantoont dat ontwikkelingshulp ons brengt voorbij de schaamte van het welbegrepen eigenbelang. De motivatie voor ontwikkelingshulp, aldus de WRR, is ten dele uit individuele morele overtuiging en ten dele het collectieve welbegrepen eigenbelang. In eerdere nota’s van ministers van ontwikkelingshulp o.l.v. minister Pronk werd die tweede motivatie prominent naar voren gebracht. Opvallend is dat in de begin jaren van OS in de jaren 50 veel meer vanuit het stimuleren van zelfredzaamheid en vanuit het stimuleren van de economische activiteiten te beginnen met de landbouw is gewerkt en dat weliswaar de individuele morele motivatie aanwezig was maar niet dominant. Het laatste decennium is de steun aan de productieve sectoren verminderd en is veel meer in sociale programma’s op gebied van onderwijs en zorg geïnvesteerd.

De gevolgen konden, aldus de WRR, niet uitblijven, zo is de steun aan landbouw programma’s sterk verminderd, in 2007 minder dan 100 miljoen euro. De kentering in het beleid gedurende de laatste jaren is een verandering ten goede. Ontwikkelingshulp is meer dan charitas, het vergt een stimulans in ondernemerschap tegen honger en armoede. Het ziet er naar uit dat de Nederlandse regering bij monde van de minister van OS daar nu ook op inzet. Hij sluit daartoe ook met de collega’s van de sectorministeries overeenkomsten. Dat zijn raamovereenkomsten omdat meer en meer het specifieke beleid moet domineren en niet de generieke steun.

Ontwikkelingshulp mag zich verheugen in een grote maatschappelijke belangstelling, ten faveure en ten detrimente. Er zijn nog steeds naïeve maar zeer goed bedoelende burgers en spraakmakende sterren zoals Geldolf en wetenschappers zoals Sachs die ervan uitgaan dat met een aanzienlijke financiële impuls de problemen van armoede oplosbaar zijn. Aan de andere zijde de sceptici die wijzen op de weinige successen in Sub Sahara Afrika als gevolg van corruptie, machtsmisbruik en verouderde tribale structuren. In die gevallen wordt immer voorbij gegaan aan het feit dat er zeer vele successen in diverse delen van de wereld zijn geboekt. Zestig jaar evaluatieonderzoek toont dat aan en de WRR baseert zijn pleidooi voor voortzetting, intensivering, specificering en professionalisering van ontwikkelingshulp op die evaluaties en de eigen analyses.

De analyses tonen aan dat ontwikkelingshulp zowel de charitatieve en op onmiddellijke steun en noodhulp gerichte activiteiten als de veel omvangrijker op versterking van productieve structuren en vergroting van de zelfredzaamheid gerichte steun in volle omvang moeten worden voortgezet. De diagnose over de aard en het karakter van de steun en hun organisaties tonen aan dat onhelderheid over doelstellingen, onduidelijkheid over verantwoordelijkheden en ontoereikende professionele inzet bij de hulp de doelmatigheid en doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp ondermijnen.

Dat brengt de WRR in zijn aanbevelingen tot een pleidooi voor professionele ontwikkelingshulporganisatie analoog aan DFID en USAID; NLAID zou een oplossing moeten brengen. Ook moet het aantal landen waar hulp aan wordt gegeven worden beperkt en zou de rol van de ambassades minder prominent moeten zijn. Veel kritiek op het WRR rapport, dat overigens een zeer gunstig onthaal heeft gekregen, is gericht op die concrete suggesties van de WRR. Dat heeft te maken met het blauwdruk denken en behoefte aan volledig uitgewerkte concrete voorstellen over de nieuwe structuur bij de criticasters. Terecht heeft de WRR zich niet aan zo’n uitgewerkt bestek gewaagd. De discussie lijkt zich nu al op die paar concrete suggesties te gaan concentreren waardoor de aandacht voor de uitnemende, uitgebreide doorwrochte analyse dan gaat verdwijnen. Het leren van lessen en het internaliseren daarvan is eerst nodig voordat tot haastige oplossingen wordt besloten.

De komende tijd zal het debat en de dialoog over het WRR rapport verdergaan. Het zou mooi zijn als er inderdaad weer meer ambitie zou komen op plaatsen waar een echte behoefte is en waar Nederland iets te bieden heeft zoals op het gebied van landbouw (nut productieve ondernemingshulp i.p.v. dogmatische plattelandssteun), water (grotere benutting van water en goede bestuurstructuren), vrede en veiligheid (grote internationale ervaring als kleine speler).

De veel te brede pretenties die het OS beleid nu kenmerken kunnen tot goede en vooral effectieve proporties worden teruggebracht.

In dat debat over de nieuwe structuur en instituties voor ontwikkelingshulp zal de WRR nog enige tijd een rol moeten spelen, dat is de WRR aan zijn stand verplicht. Het overzicht over het totale regeringsbeleid is daar aanwezig en de zo noodzakelijke steun bij het hernieuwen van OS vanuit een welbegrepen eigenbelang kan dan in het volgende kabinet weer van grote betekenis worden.