News

Een troebel beeld – kennisbrief mengeling van oud en nieuw

Development Policy04 Jan 2012Frans Bieckmann, Evert-jan Quak, Ellen Lammers

De Kennisbrief lijkt een melange te zijn van oudere kennisnota’s met nieuwe kabinetsprioriteiten. Van alles een beetje. Maar pas in de concrete invulling zal blijken welke richting het kennisbeleid inslaat: die van Nederlandse economische of institutionele belangen, of van mondiale uitdagingen?

Op 14 november 2011 stuurde staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Ben Knapen de ‘Kennisbrief’ (zie kader) naar de Tweede Kamer. Met een bewindsman aan het roer die afkomstig is van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), waren de verwachtingen hoog. Jarenlange pleidooien om het toegenomen belang van onderzoek voor ontwikkeling om te zetten in hogere kennisbudgetten – Knapens voormalige WRR-collega’s Van Lieshout, Went en Kremer pleitten zelfs voor 6% van de OS-begroting – werden echter niet gehonoreerd. Om hoeveel geld het wel gaat, blijft onduidelijk. Ook andere hete hangijzers en keuzen werden vooruit geschoven, zoals de financiering van ´Internationaal Onderwijsinstellingen´ of de inrichting van een strategische beleidseenheid binnen het ministerie. Wat overblijft is een redelijk algemeen kader waarbinnen het kennisbeleid moet worden ingevuld.

De Kennisbrief volgde op een tweetal belangrijke publicaties van de afgelopen jaren, die het belang van een versterkt kennisbeleid onderstreepten. Ten eerste het WRR-rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’. Daarnaast lijkt ook het rapport ‘Kennis zonder grenzen, Kennis en Innovatie in mondiaal perspectief’ van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) een grote rol te hebben gespeeld in de formulering van Knapens Kennisbrief. Dat advies pleit voor een betere aansluiting van het ontwikkelingsbeleid en het Nederlandse kennis- en innovatiebeleid. ‘Dat is beter voor ontwikkelingslanden, voor de Nederlandse wetenschap en voor het Nederlandse bedrijfsleven’, staat in het bijbehorende persbericht. In haar kennis- en innovatiebeleid richt Nederland zich volgens de AWT te veel op Nederland en Europa, terwijl de grootste wetenschappelijke en maatschappelijke uitdagingen een mondiaal karakter hebben. De AWT beveelt aan om mondiale problemen op gebieden zoals klimaat en milieu, energievoorziening, veiligheid, voedsel en gezondheid leidend te maken bij de agendering van onderzoek en het stimuleren van innovaties.

De kennisbrief

Het in november gepresenteerde nieuwe kennis- en onderzoeksbeleid van staatssecretaris Knapen – kortweg de ‘Kennisbrief’ – maakt onderscheid tussen: kennis voor beleid, kennis in ontwikkelingslanden, en beleid voor kennis.

Kennis voor beleid gaat om het voeden van de ambtenaren op het ministerie met externe kennis. Beleid en uitvoering van ontwikkelingssamenwerking zullen hiervan profiteren. Knapen ziet veel verbeterpunten: ‘.. het overzicht over al aanwezige relevante kennis ontbreekt, de vraagstelling voor nieuw onderzoek is niet helder, er is in de onderzoeksprogrammering gebrek aan focus en samenhang, en de relaties tussen ministerie(s), kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden onvoldoende benut.’

Kennis in ontwikkelingslanden gaat over het helpen versterken, in omvang en kwaliteit, van de aanwezige kennis en onderzoekscapaciteit in het Zuiden. Die capaciteit houdt direct verband met succesvolle armoedebestrijding. Knapen wil daartoe de samenwerking tussen noordelijke- en zuidelijke kennisinstellingen uitbreiden en vernieuwen. Ook wordt de betrokkenheid met kennisintensieve multilaterale organisaties zoals de Wereldbank versterkt.

Beleid voor kennis gaat over de opbouw van kennis en kunde binnen het ministerie en het effectiever gebruik hiervan. Knapen zet in op ‘een betere balans tussen generalisten, specialisten en … circuit-deskundigheid’. Van medewerkers zal worden verwacht gedegen deskundigheid op te bouwen op één van de werkterreinen van BZ, al of niet in combinatie met specifieke regiokennis.

Om dit alles te bereiken zal de organisatie van het kennisbeleid veranderen. Er komen vijf kennisplatforms (zie blz 11) en de relatie met de Nederlandse kennisinstellingen verandert. Bij dit alles streeft het ministerie naar ‘een open werkwijze, waarin het delen van kennis centraal staat’. De Kennisbrief zegt hierover: ‘Kennis mag en kan zich niet in isolatie ontwikkelen. Het gaat in de moderne samenleving niet meer om ‘kennis is macht’, maar om ‘kennis delen is macht’. Daar hoort ook een andere manier van werken bij. Naar buiten gericht, in netwerken van uiteenlopende samenstelling, externe kennis naar binnen halen, interne kennis toegankelijk maken voor externe partijen. Dat past bij de visie van het kabinet, dat ontwikkelingssamenwerking niet in isolement beschouwt maar ziet als onderdeel van een brede inzet van uiteenlopende partijen voor mondiale vooruitgang.’

Twintig jaar kennisbeleid

De kennisbrief staat niet op zich, maar past in een lange traditie. Ria Brouwers, in 2006 een van de auteurs van een IOB-evaluatie van het onderzoeksbeleid, beschrijft op de Broker website hoe minister Jan Pronk twintig jaar geleden het onderzoeksbeleid radicaal wilde veranderen: ‘het vaststellen van thema’s en het uitvoeren van onderzoek komt in handen van de partners in het Zuiden, de focus ligt op kennis over veranderingsprocessen daar en op het versterken van de onderzoekscapaciteit ter plaatse. De Nederlandse onderzoekswereld was not amused, want zij werd gepasseerd bij de nieuwe onderzoeksprogramma’s die het DGIS vooral zelf ging doen met nieuwe partners in het Zuiden.’ Onder Pronks opvolger Eveline Herfkens, die in 1998 aantrad, werd onderzoek gaandeweg minder belangrijk, al bleven investeringen in zuidelijke kenniscapaciteit doorgaan. In 2004 werden de onder Pronk gestarte meerjarige multidisciplinaire onderzoeksprogramma’s stopgezet. Nederlandse kennisproductie achtte Herfkens niet relevant, beter was het bestaande kennis van bijvoorbeeld de Wereldbank te gebruiken. In 2007 verscheen de evaluatie van het onderzoeksbeleid van 1992 tot 2005. Die stelde dat vraaggestuurdheid van programma’s succesvol kan zijn, maar dat dit te dogmatisch was toegepast. Niet elk ontwikkelingsland was geschikt voor deze benadering, aldus de IOB. Vaak ontwikkelden onderzoeksprogramma’s zich volledig geïsoleerd van elkaar, waardoor waardevolle kennis van buiten werd genegeerd. Ook was er veel versnippering en weinig coherentie in de onderzoeken.

De kloof dichten

In 2005 kwam Agnes van Ardenne met een nieuwe nota: ‘Onderzoek in Ontwikkeling’. In een periode dat ownership van ontwikkelingslanden steeds meer geaccepteerd raakte, noemde Van Ardenne vraagsturing ‘te beperkt’. Ook de opbouw van onderzoekscapaciteit in het Zuiden verdween ‘terwijl de IOB evaluatie juist had aangetoond dat een succesfactor voor goedlopende onderzoeksprogramma’s in het Zuiden, de capaciteitsopbouw was’, schrijft Ria Brouwers. Ook ging het niet meer om brede, multidisciplinaire kennis over veranderingsprocessen in het Zuiden, maar moest het onderzoek zich meer gaan richten op ondersteuning van het armoedebestrijdingsbeleid en op het functioneren van het ministerie.Centraal kwam te staan het overbruggen van de kloof tussen wetenschap en beleid. Zo werd er geïnvesteerd in de IS-Academies, waarbij ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken direct betrokken werden bij wetenschapsbeoefening en zelfs konden gaan promoveren. Ook het Development Policy Review Network (DPRN), dat kennis en beleid dichter bij elkaar wilde brengen, ging van start. Het bedrijfsleven en andere private organisaties kwamen meer in beeld in de kennisnetwerken. In 2007 werd The Broker opgericht, met als expliciet doel: het overbruggen van de kloof tussen wetenschap en beleid.

Onder minister Koenders kwam er geen nieuwe beleidsnota. Kennis moest een bijdrage leveren aan armoedebestrijding (de Millenniumdoelen) en aan duurzame ontwikkeling. Hij zette de IS-Academies voort, bleef DPRN ondersteunen, en richtte een viertal kenniskringen op, over de thema’s groei en verdeling, gender en reproductieve gezondheidszorg, klimaat en energie, en veiligheid en goed bestuur. Bij deze kenniskringen schoven onderzoekers, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en beleidsmakers van het ministerie aan. Ook kwam er een speciale topambtenaar die het kennismanagement binnen zijn departement nieuw leven in moest blazen. Deze functie werd onder Knapen weer opgeheven, en de kenniskringen waren niet meer actief bij het verschijnen van zijn Kennisbrief.

Versmallen of verbreden

Dan zijn we weer terug bij het nu. De vraag is ook of we weer terug bij af zijn, waar we begin jaren negentig startten. Niet helemaal, maar wel lijkt het erop dat de Kennisbrief van alle periodes iets meeneemt. We lezen weer meer over ´capaciteitsopbouw´ en ´de vraag van ontwikkelingslanden´. Zuidelijke onderzoekers gaan samen met noordelijke instellingen de onderzoeksvragen formuleren in de nieuwe kennisplatforms (zie ’blz. 11). Maar tegelijkertijd moet dat gebeuren binnen het nauw omlijnde kader van de vier door Knapen geformuleerde beleidsprioriteiten. Op de vraag of dat door de platforms geformuleerde onderzoek breed en multidisciplinair moet zijn, wordt geen antwoord gegeven. Het kan nog alle kanten op. Als de op technische innovaties gerichte agenda van de (Nederlandse) economische topsectoren wordt gevolgd, zou het juist de andere kant op gaan. Als daarentegen de suggestie van de AWT wordt gevolgd om te focussen op mondiale thema’s (of die van de WRR: richt je op global public goods), dan zou een brede invulling van de vier prioriteiten voor de hand liggen. Dan gaat het om de analyse van mondiale veranderingsprocessen, en hoe je daarbinnen de belangen van de armen in ontwikkelingslanden het beste kunt dienen.

Zie voor een uitgebreide bespreking van Nederlandse en internationale kennisinitiatieven in de afgelopen decennia.