News

Reactie Partos op ‘Minder pretentie, meer ambitie’

Development Policy03 Jun 2010The Broker

De branchevereniging voor particuliere Internationale Samenwerking, Partos, complimenteert de WRR met het uitdagende rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’, dat eerder dit jaar verscheen. Het rapport weet de grote uitdagingen waar de sector ontwikkelingssamenwerking voor staat helder uiteen te zetten en criticasters en pleitbezorgers met elkaar in gesprek te brengen. Het rapport komt bovendien op een moment dat particuliere ontwikkelingsorganisaties een levendige discussie voeren over hun betekenis en hun positie in de Nederlandse en de mondiale samenleving. De verschijning van het rapport helpt dit denkproces versnellen.

Dat neemt niet weg dat Partos een aantal kritiekpunten op het rapport naar voren wil brengen. Volgens Partos wordt de rol van het maatschappelijk middenveld, en die van particuliere ontwikkelingsorganisaties daarbinnen, in het WRR-rapport onderbelicht. De WRR geeft slechts een summiere analyse van de rol van deze organisaties en onderzoekt niet wat hun meerwaarde is. Dit gebrek aan analyse weerhoudt de WRR er echter niet van om op dit gebied stevige conclusies te trekken en vergaande aanbevelingen te doen. Partos meent dat de WRR deze aanbevelingen onvoldoende onderbouwt. Nieuw regeringsbeleid voor het maatschappelijk middenveld mag dan ook niet zomaar op de summiere analyse in het WRR-rapport worden gebaseerd. Intussen staat de politieke situatie van dit moment een genuanceerde discussie over het rapport in de weg. Het ontbreken van een regering met een volledig mandaat maakt een officiële regeringsreactie op het rapport moeilijk. Daarnaast bestaat de kans dat politieke partijen “selectief winkelen” in het rapport, met het oog op de Tweede Kamerverkiezingen in juni, en het vooral gebruiken als een lijst met tips voor bezuinigingen. Op zichzelf legitiem, maar ook dit maakt nuance moeilijker. Binnen deze context wil Partos een poging wagen om een evenwichtige reactie te geven op het rapport. In dit document gaan we eerst in op de algemene analyse die de WRR geeft van de betekenis van ontwikkelingssamenwerking. Vervolgens concentreren we ons op de betekenis van het rapport voor ontwikkelingssamenwerking door het maatschappelijk middenveld, en reageren we op de belangrijkste aanbevelingen van de WRR. We zullen betogen dat een nader onderzoek naar de rol van het maatschappelijk middenveld nodig is, om een beter debat te kunnen voeren over de toekomst van Nederlandse particuliere ontwikkelingsorganisaties.

A. De algemene analyse van de WRR

Motieven voor ontwikkelingssamenwerking
Opvallend in de algemene analyse van de WRR is de aandacht voor de motieven voor ontwikkelingssamenwerking. De WRR onderscheidt daarbij het morele motief en het motief van (verlicht) eigenbelang. Verlicht eigenbelang doelt op het belang dat alle landen hebben bij een duurzame wereldsamenleving, waarin we met zijn allen, over de landsgrenzen heen, steeds afhankelijker worden van elkaar.

Partos is blij met deze aandacht voor de grondmotieven. Met de WRR is Partos van mening dat verlicht eigenbelang hand in hand kan gaan met morele motieven, zoals internationale solidariteit en rechtvaardigheid. Volgens Partos moet echter een normatieve grondslag, zoals menselijke waardigheid, aan de basis staan van politieke prioriteiten. Deze normatieve grondslag komt nu al tot uiting in veel internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd, zoals de Millenniumdoelen, het VN Mensenrechtenverdrag en de norm om 0,7% van ons BNP aan ontwikkelingshulp te besteden.

Partos herkent de combinatie van het morele motief en het motief van verlicht eigenbelang voor ontwikkelingssamenwerking, deze motieven kunnen hand in hand gaan.

Coherentie van beleid: een Ministerie voor Internationale Samenwerking
Onze branchevereniging waardeert de grote aandacht die de WRR heeft voor beleidscoherentie. Zo maakt de WRR scherpe analyses van de eisen die in WTO-verband aan ontwikkelingslanden worden gesteld, maar waaraan rijkere landen nimmer hoefden te voldoen. Ook wijst de WRR op het protectionisme dat rijkere landen zich veroorloven maar armere landen ontzeggen, en op de negatieve effecten die dat heeft op ontwikkeling. De Nederlandse investeringen in ontwikkelingslanden zijn niet efficiënt wanneer het aan dergelijke tegenstrijdigheden geen aandacht besteedt.

Partos zou hieraan een pleidooi willen verbinden voor een Ministerie voor Internationale Samenwerking. Dit Ministerie zou een sterk mandaat moeten hebben om de samenhang te waarborgen tussen verschillende aspecten van internationaal beleid, zoals ontwikkelingssamenwerking, klimaat en milieu, landbouw, handel en verkeer en vervoer. Afzonderlijke vakministeries zouden in internationaal verband alleen in volledige afstemming met dit Ministerie moeten kunnen onderhandelen.

Internationaal gezien loopt Nederland voorop als het gaat om beleidscoherentie. Wij zouden het belang ervan op het niveau van ministeries echter sterker institutioneel kunnen verankeren. Daarbij moeten we beseffen dat er altijd belangentegenstellingen zullen zijn, bijvoorbeeld tussen economische en ecologische belangen, of tussen veiligheids- en ontwikkelingsbelangen. Coherentie betekent niet het wegpoetsen van tegenstellingen, maar juist het instellen van een transparant mechanisme om verschillende belangen af te wegen. Coherentie van beleid voor ontwikkelingslanden betekent echter wel dat het gaat om het zeker stellen dat al het beleid bijdraagt aan, of op zijn minst niet schadelijk is voor, duurzame ontwikkeling wereldwijd. Dat blijft het leidend principe voor Partos en haar leden bij het afwegen van deze verschillende belangen.

Door coherentie van beleid kan het Nederlandse ontwikkelingsbeleid efficiënter worden. Partos pleit voor een Minister voor Internationale Samenwerking, met een sterk mandaat om samenhang tussen beleidsterreinen te waarborgen. Er moet een transparant mechanisme komen dat laat zien welke belangenafwegingen gemaakt worden.

Economische groei en armoedevermindering
De afgelopen decennia is ontwikkelingssamenwerking volgens de WRR te zeer verengd tot directe armoedebestrijding. Dat ging ten koste van het stimuleren van economische groei, terwijl deze groei juist een noodzakelijke voorwaarde is voor armoedevermindering, aldus de WRR. Zij meent daarom dat Nederland meer aandacht moet hebben voor economische groei.

Partos erkent dat economische groei van wezenlijk belang is voor armoedevermindering, maar neemt afstand van de tegenstelling die de WRR lijkt te hanteren tussen economische en sociale doelen van ontwikkelingssamenwerking. Door de enge interpretatie die de WRR aan deze doelen geeft verworden deze doelen tot een tegenstelling tussen ontwikkeling en hulp die Partos niet deelt; sociale doelen van ontwikkelingssamenwerking dragen wel degelijk bij aan economische groei. Bovendien lijkt de WRR vooral te hebben nagedacht over (economische-) ontwikkeling van landen en niet zozeer over de ontwikkeling van mensen. Dit zou ook verklaren waarom de WRR geen gender-aspecten heeft betrokken bij haar analyse en adviezen. Een gemis aangezien geschat wordt dat 70% van de mensen die minder dan 1 euro te besteden hebben vrouw is.

Grote groepen in ontwikkelingslanden profiteren niet direct van economische groei en globalisering, en dragen ook niet zelf bij aan die economische groei. Zij functioneren in de informele economie op het niveau van ‘self subsistence’ (zij verdienen net genoeg om zich zelf in leven te kunnen houden), zonder veel perspectief. De ‘baten’ van economische groei op nationaal niveau bereiken hen (nog) niet. Door de nadruk te leggen op economische groei, gaat het WRR-rapport voorbij aan mechanismen van in- en uitsluiting en ongelijke machtsverhoudingen die werkelijk ten grondslag liggen aan armoede.

Juist hier kan ontwikkelingssamenwerking een toegevoegde waarde hebben: het bieden van kansen voor de allerarmsten om aan te sluiten bij processen van groei en ontwikkeling. Een land zonder goed opgeleide en gezonde mensen zal economisch niet groeien. Door bijvoorbeeld te investeren in (vak)onderwijs krijgen mensen en samenlevingen de kans om aan te sluiten. In samenhang met het strijden tegen vormen van sociale, politieke en juridische uitsluiting, heeft dit positieve economische gevolgen, bijvoorbeeld omdat een groter deel van de bevolking in staat zal zijn productieve arbeid te leveren.

Economische groei is van wezenlijk belang voor armoedevermindering. Het WRR-rapport schetst ten onrechte een tegenstelling tussen economische groei en armoedebestrijding via investering in sociale sectoren. Partos is van mening dat investering in sociale sectoren positieve economische gevolgen heeft en dat ontwikkeling veel meer is dan economie alleen.

Kiezen van bestedingskanaal: houd rekening met kracht en zwakte van ieder kanaal In de WRR-analyse is het overheidskanaal (hulp van overheid naar overheid) het centrale kanaal voor besteding van ontwikkelingsgeld. Het rapport heeft weinig aandacht voor ontwikkelingshulp via het multilaterale kanaal, via het maatschappelijke kanaal of via het bedrijfsleven, terwijl ongeveer 56% van het Nederlandse ontwikkelingsbudget via deze kanalen wordt uitgegeven . Het wordt niet duidelijk wat de sterkte en zwakte van elk kanaal is, en hoe zij elkaar het beste kunnen aanvullen.

Partos plaatst vraagtekens bij de vanzelfsprekende nadruk op het overheidskanaal, dat in totaal 27% van het overheidsbudget voor ontwikkelingssamenwerking omvat. Het kiezen van een bestedingskanaal zou ondergeschikt moeten zijn aan wat nodig is: de situatie in het ontvangende land moet het vertrekpunt zijn.

Partos vindt het van belang dat de regering expliciet rekening houdt met de sterktes en zwaktes van de verschillende kanalen en dat vertaalt in beleid. Zo vraagt de minister van maatschappelijke organisaties die overheidsfinanciering ontvangen om hun keuzes te rechtvaardigen op basis van een analyse van hun rol ten opzichte van andere spelers. Keuzes voor bilaterale en multilaterale hulp zouden even expliciet moeten worden gemaakt. Ook keuzes tussen het ene of het andere hulpkanaal zouden expliciet moeten worden gemaakt.

De keuze van een bestedingskanaal (multilateraal, bilateraal, maatschappelijk) moet gebaseerd zijn op een analyse van de sterke en zwakke kanten van de verschillende kanalen en de wijze waarop deze kanalen elkaar kunnen versterken. De situatie in het ontvangende land moet daarbij het vertrekpunt zijn.

B. De betekenis van het WRR-rapport voor ontwikkelingssamenwerking door het maatschappelijke middenveld

In het debat dat na verschijning van het WRR-rapport op gang kwam, merkten velen al op dat de publicatie nauwelijks een analyse geeft van de betekenis van maatschappelijke organisaties voor ontwikkelingssamenwerking. Het WRR rapport benadrukt vooral de heterogeniteit van maatschappelijke organisaties in plaats van op zoek te gaan naar hun gemeenschappelijke meerwaarde.

Rollen van maatschappelijke organisaties
De WRR is oppervlakkig over de taken en rollen van maatschappelijke organisaties. De Raad maakt niet altijd duidelijk wat zij onder ‘civil society’ verstaat en welke soorten organisaties daartoe gerekend kunnen worden. Het WRR-rapport heeft bovendien een sterk instrumentele benadering van het maatschappelijk middenveld, waarbij zij hoofdzakelijk gezien lijken te worden als uitvoerder van het overheidsbeleid.

Daarbij valt op dat de WRR ‘civil society’ verengt tot NGOs. Het maatschappelijk middenveld bestaat naast NGOs echter ook uit vakbonden, burgerbewegingen en allerlei vormen van religieuze organisaties. Zij hebben niet altijd ‘armoedebestrijding’ als doel en zij voeren niet altijd programma’s uit met donorgeld. Zij kunnen echter wel een cruciale rol vervullen in ontwikkelingsprocessen. Het is daarom van belang om bij het steunen van het maatschappelijke middenveld zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaand sociaal kapitaal, in welke vorm dan ook georganiseerd.

Een aantal kenmerken die maatschappelijke organisaties volgens Partos hebben:

  • onze normatieve waardeoriëntatie: niet het staatsbelang, niet economische rationaliteit of efficiency staan centraal, maar het menselijke perspectief: het engagement met groepen in de samenleving die minder kansen hebben;
  • onze maatschappelijke legitimiteit: we treden op namens en met betrokkenheid van onze achterban;
  • het verbinden van groepen in rijkere en armere landen op basis van politieke, culturele en religieuze affiniteiten;
  • onze onafhankelijke positie en onze constructief-kritische houding ten opzichte van overheid en andere machthebbers: maatschappelijke organisaties zijn vrije associaties van burgers.

Staat, markt en maatschappelijke organisaties leveren elk hun eigen bijdrage aan het oplossen van het armoedevraagstuk. Het ontbreekt in het WRR rapport aan een analyse over de wijze waarop de staat, de markt en het maatschappelijk middenveld zich daarbij tot elkaar verhouden. Maatschappelijke organisaties hebben een andere rol, een andere visie en een andere aanpak dan de andere actoren.

Ontwikkeling vraagt om verantwoordelijke overheden die de voorwaarden en ruimte voor groei en ontwikkeling creëren, en om mondige burgers, georganiseerd in maatschappelijke organisaties, die de overheid controleren en de goede kant op duwen. Die bovendien bruggen bouwen tussen overheid, bedrijven en burgers, en opkomen voor democratische vrijheden, mensenrechten, gelijke kansen voor vrouwen of goede arbeidsnormen. Het steunen van de ‘veranderkracht’ van maatschappelijke organisaties in het Zuiden – en dat gebeurt niet alleen door financiële steun, maar bijvoorbeeld ook door capaciteitsopbouw, wederzijdse kennisuitwisseling en gezamenlijke campagnes – en het verbinden van Zuidelijke organisaties en mondiale bewegingen is een kerntaak van het particuliere kanaal. Verbondenheid, samenwerking en een vertrouwensrelatie tussen maatschappelijke organisaties – zuid, noord en mondiaal – is voor ons een startpunt voor ontwikkelingssamenwerking en het beïnvloeden van mondiale processen.

Maatschappelijke organisaties vervullen bovendien vaak een kritische rol ten opzichte van de overheid en de markt hier in Nederland waar steeds meer beleid impact heeft op ontwikkelingslanden. Dat doen wij door het kritisch volgen van beleidsvorming en –uitvoering, het aan de kaak stellen van onrecht, het organiseren van protest, enzovoorts. Een stevig maatschappelijk middenveld is van belang voor democratisering, maatschappelijke rechtvaardigheid en een goed functionerende overheid en markt. Door zich te organiseren, kunnen burgers en bevolkingsgroepen daaraan bijdragen en uiting geven aan het belang dat zij hechten aan ontwikkelingsvraagstukken, zowel door kennis, als door houding als door gedrag.

Het is duidelijk dat het maatschappelijk middenveld een meerwaarde heeft binnen ontwikkelingssamenwerking en complementair is aan de andere kanalen. Het WRR-rapport onderscheidt drie rollen voor maatschappelijke organisaties: die van dienstverlener, die van begeleider van maatschappelijke processen en die van waakhond. Partos waardeert dit onderscheid: het beschrijven van verschillende functies maakt het mogelijk om gerichter te discussiëren over de betekenis van particuliere organisaties. De beschreven rolverdeling stoelt echter ons inziens nog niet op een gedegen analyse. Meer onderzoek naar de rollen en betekenis van het maatschappelijk middenveld is daarom nodig.

Dit onderzoek is nodig om een nog beter debat te kunnen voeren over de vernieuwing van particuliere ontwikkelingssamenwerking. De tijden veranderen, iets wat de WRR schetst in haar eerste vijf hoofdstukken. Niet alleen mondiale ontwikkelingen en de daarmee opkomende nieuwe actoren binnen ontwikkelingssamenwerking (zoals het bedrijfsleven en het particulier initiatief), maar ook het politieke en het maatschappelijke debat in Nederland over de verwachtingen die men mag hebben van ontwikkelingssamenwerking zijn hierbij bijvoorbeeld van belang. Net zoals het WRR-Rapport voor het bilaterale kanaal heeft gedaan, zou op een vergelijkbaar niveau een studie verricht moeten worden naar de verandering van de rollen van het maatschappelijk middenveld in veranderende tijden en verhoudingen, een aspect dat de WRR heeft laten liggen.

De WRR stelt voor om de verschillende rollen van maatschappelijke organisaties apart te financieren. Het is echter onduidelijk hoe dat begrip moet worden gehanteerd: ‘financieren’ kan betrekking hebben op losse, incidentele activiteiten, maar zeker ook op langdurige programmatische samenwerkingsverbanden. En een praktisch probleem is dat de meeste NGOs de rollen die de WRR noemt tegelijkertijd uitvoeren. Zij vervullen bijvoorbeeld de rol van waakhond én begeleider van maatschappelijke processen. Dat maakt de scheidslijn tussen de rollen soms vaag. Het zou nuttig zijn om in een vervolgdiscussie duidelijk te maken wat er wordt bedoeld.

Maatschappelijke organisaties hebben een andere rol, een andere visie en een andere aanpak dan andere actoren op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Partos pleit voor een gedegen onderzoek naar de betekenis van het maatschappelijk middenveld voor ontwikkelingssamenwerking.

Complementariteit
De WRR behandelt de vraag of de inspanningen van Nederlandse maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden complementair moeten zijn aan die van de Nederlandse overheid. Wat Partos betreft is er geen twijfel over het belang van complementariteit: het gat tussen de te vervullen behoeften en beschikbare middelen is groot. Het is van groot belang dat we elkaars inspanningen niet dupliceren, ongedaan maken of tegenwerken, maar dat we elkaar juist versterken.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de eisen voor complementariteit in het nieuwe subsidiekader MFS-2 aangescherpt. Zo moeten medefinancieringsorganisaties 60 procent van hun middelen besteden in Nederlandse partnerlanden. De WRR bepleit juist dat particuliere organisaties zich richten op landen waar de Nederlandse overheid geen intensieve relatie mee kan of wil aangaan, bijvoorbeeld omdat er autoritaire of falende regimes heersen.

Partos kiest een ander vertrekpunt: complementariteit moet zoveel mogelijk gestalte krijgen vanuit het ontvangende land. Ontvangende landen moeten eisen kunnen stellen aan harmonisatie tussen donoren, ook tussen overheden en maatschappelijke organisaties. Het kan zijn dat het voor Nederlandse maatschappelijke organisaties in een land absoluut niet logisch is om samen te werken met de Nederlandse ambassade, terwijl samenwerking met bijvoorbeeld de Europese Unie of met een andere particuliere organisatie wel voor de hand ligt. De analyse van de lokale situatie moet hier bepalend zijn, en niet de landen- of themakeuze van Nederland.

Complementariteit hoeft bovendien niet altijd een harmonieuze samenwerking te betekenen waarbij maatschappelijke organisaties hetzelfde belang hebben als de overheid. Zo kan het zijn dat Nederland in een land budgetsteun geeft aan een overheid ten behoeve van haar gezondheidssector, terwijl lokale organisaties met Nederlandse particuliere steun tegelijkertijd het budget van diezelfde overheid op het gebied van de gezondheidssector controleren(vanwege bijvoorbeeld vermeende corruptie bij het Ministerie van Gezondheid). De Nederlandse ambassade en de Nederlandse maatschappelijke organisatie zijn hier complementair: juist door een civiele tegenkracht te organiseren, kan de lokale overheid responsiever en effectiever worden.

Complementariteit is van groot belang voor effectieve ontwikkelingssamenwerking. Het vertrekpunt voor complementariteit is de behoefte in het ontvangende land, niet de landen- of themakeuze van Nederland.

C. Reactie op aanbevelingen

Specialisatie en professionalisering
De WRR houdt een krachtig pleidooi voor specialisatie in ontwikkelingssamenwerking. De Raad oppert:- een beperking van het aantal landen waarmee Nederland een bilaterale relatie onderhoudt (de WRR noemt het aantal van 10 landen) – een beperking tot enkele thema’s (bijvoorbeeld water, landbouw, recht, HIV en AIDS)- het kiezen van een niche waarin Nederland zich kan profileren (zoals meer aandacht voor een regionale benadering en versterking van het maatschappelijk middenveld).

Volgens de WRR baant specialisatie de weg voor professionalisering. Partos wijst erop dat het Ministerie voor Buitenlandse Zaken de afgelopen jaren al een proces van specialisatie in gang heeft gezet. Zo is het aantal landen waarmee Nederland een bilaterale relatie onderhoudt aanzienlijk verminderd. Daarnaast is binnen het ontwikkelingsbeleid duidelijker dan vroeger een aantal prioritaire thema’s benoemd. Per partnerland heeft Nederland bovendien gekozen voor steun aan een beperkt aantal sectoren (twee tot drie).

De principes die op de conferenties in Parijs en Accra zijn overeengekomen, zijn daarbij leidend. Zo moeten ontwikkelingslanden hun eigen ontwikkeling leiden en moeten donoren vooral lokale systemen gebruiken en hun onderlinge procedures en eisen maximaal afstemmen. Donoren en partners moeten het behalen van resultaten centraal stellen in hun planning en verantwoording afleggen aan elkaar. Juist vanuit deze principes is het van belang dat specialisatie en professionalisering hand in hand gaan met andere belangen, zoals een goede arbeidsverdeling tussen donoren en betrouwbaar donorschap. Deze aspecten moeten ook betrokken worden in de te verwachte discussie over verdere beperking van het aantal bilaterale hulprelaties.

Bij de keus van sectoren moet de behoefte in het ontvangende land leidend zijn: de sectorkeus moet niet (deels) afhankelijk zijn van politieke voorkeuren in ons land. Daarbij moet ook worden gekeken of Nederland de beste donor is voor de vraag uit het ontvangende land: concentratie op bepaalde sectoren is alleen verantwoord in goede afstemming met de ontvangende overheid en andere donoren. Daarnaast is consistentie van belang: wisselende prioriteiten staan op gespannen voet met betrouwbaar partnerschap.

Wanneer we kijken naar het particuliere kanaal, dan zien we een ander beeld. Veel organisaties hebben al een sterke thematische focus. Specialisatie is in de particuliere sector vooral een punt van overweging voor organisaties die in een groot aantal landen en sectoren werkzaam zijn.

Gelet op de principes van Parijs en Accra, hebben ook particuliere organisaties de taak om met hun partners actief te zoeken naar mogelijkheden voor harmonisatie. Dit proces is begin 2008 op gang gekomen: binnen het CSO Development Effectiveness Process formuleren maatschappelijke organisaties hun eigen principes (hun eigen kader) rond effectievere ontwikkelingssamenwerking. Net als overheden streven zij naar afstemming, met behoud van identiteit en werkwijze.

Veel particuliere ontwikkelingsorganisaties kenmerken zich door specialisatie en een thematische focus. Net als overheden moeten ook particuliere ontwikkelingsorganisaties zoeken naar harmonie en afstemming met anderen. De lokale situatie in het ontvangende land is daarbij leidend.

Lerend vermogen
Partos steunt de oproep van de WRR om meer te investeren in kwaliteit, kennis en innovatie. In de ontwikkelingssector heerst een grote druk om verantwoording af te leggen en resultaten te laten zien. Die druk wordt deels ingegeven door de publieke opinie, waarbinnen twijfels zijn over de effectiviteit en de besteding van ontwikkelingsgeld en heeft er mede voor gezorgd dat er veel en goed geëvalueerd wordt.

De druk om te verantwoorden en de concurrentie tussen particuliere ontwikkelingsorganisaties lijkt echter niet goed samen te gaan met een lerende houding. ‘Leren van ervaringen’ komt vaak niet verder dan verantwoording afleggen over wat er is gedaan. Dat wordt versterkt door de ‘doe-cultuur’ in de sector, waarbij veel aandacht gaat naar het uitvoerende werk in het veld.

Meer factoren staan een gezonde kennisontwikkeling in de sector in de weg. Kennisontwikkeling over OS vindt plaats vanuit verschillende invalshoeken: thematisch (microkrediet, fragiele staten), methodologisch (planning, monitoring en evaluatie) of conceptueel (partnerships, de 3D-benadering). Coördinatie en prioritering ontbreken veelal. Het delen en gebruiken van kennis is een volgend knelpunt. Opgedane leerervaringen worden meestal niet systematisch met andere partijen gedeeld. Of er van elkaars ervaringen wordt geleerd, is vaak afhankelijk van persoonlijke contacten. Ook lijkt fundamenteel onderzoek zelf onvoldoende aan te sluiten bij de vragen uit de praktijk. Het is de verantwoordelijkheid van de sector om een antwoord te vinden op de bestaande knelpunten en belemmeringen. Partos benadrukt daarbij het belang van de wisselwerking tussen ontwikkelingsorganisaties en hun Zuidelijke partners. De WRR maakt hiertoe een vergelijking met een arts die bij zijn patiënt een diagnose stelt. Die vergelijking is volgens Partos vrij paternalistisch. De sector zou moeten werken aan een eigen methodiek, op basis van ervaringen met het leveren van maatwerk.

Partos meent dat organisaties hun evaluaties systematisch openbaar moeten maken en met elkaar moeten vergelijken. De sector moet opener omgaan met zaken die niet goed zijn gegaan.

De sector heeft de verantwoordelijkheid om knelpunten in deskundigheidsbevordering aan te pakken. Goede wisselwerking tussen maatschappelijke organisaties (onderling) en hun partners staat daarbij centraal. De sector dient verder te investeren in betere afstemming van onderzoek, in openbaarheid van onderzoeksresultaten en evaluaties en in een open discussie over mislukkingen.

NL-Aid
Volgens de WRR komt de oprichting van ‘NL-Aid’ de professionaliteit van ontwikkelingssamenwerking ten goede. Dit zou een gespecialiseerde ontwikkelingsorganisatie van de Nederlandse overheid moeten worden die los van de diplomatieke dienst moet werken. Zij moet de ontwikkelingsgerelateerde werkzaamheden van ambassades overnemen. NL-Aid zou dan, meer dan ambassades nu doen, ook rechtstreeks lokale maatschappelijke organisaties financieren.

Partos staat open voor een discussie over gedeeltelijke directe financiering van maatschappelijke organisaties in de ontvangende landen. Inhoudelijk lijkt het ons de vraag hoe de Nederlandse overheid Zuidelijke NGOs zou kunnen beoordelen en begeleiden. Daarnaast zal ook moeten worden gekeken naar de kosten en baten (financieel én inhoudelijk) in vergelijking met de huidige situatie, waarin Zuidelijke partners financiële middelen krijgen via Nederlandse subsidieontvangers en ook door hen worden begeleid (in bijvoorbeeld monitoring en evaluatie).

Met de WRR zien we dat een meerjarige, geconcentreerde en gespecialiseerde inzet van NL-Aid voordelen kan hebben boven de bestaande praktijk. Een praktijk waarbij we te maken hebben met ambassades met een beperkte omvang en een snel wisselende staf voor ontwikkelingssamenwerking. Om een aantal redenen lijkt NL-Aid echter niet de meest geschikte structuur om handen en voeten te geven aan de vernieuwing van het Nederlandse regeringsbeleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

Ten eerste; een agentschap als NL-Aid zal niet het politieke instrumentarium en gewicht krijgen om het Nederlandse politieke-, economische-, en veiligheidsbeleid in zijn programma’s te betrekken. In die zin staat het voorstel voor een NL-Aid juist op gespannen voet met de groeiende consensus dat ontwikkelingssamenwerking ook een politiek karakter heeft en er veel meer integratie nodig is tussen verschillende aspecten van het Nederlandse buitenlands beleid, iets waar ook de WRR voor pleit via een globaliseringsagenda. Enerzijds constateert de WRR dus dat ontwikkeling sterk bepaald wordt door mondiale processen, anderzijds kiezen zij voor een nauwe en statelijke benadering van ontwikkelingssamenwerking in de vorm van NL Aid.

Een tweede nadeel is dat ontvangende landen NL-Aid, net als ambassades, zullen zien als een vertegenwoordiging van de Nederlandse overheid. Wanneer NL-Aid in een partnerland de overheid financiert, dan kan dit zijn armslag om maatschappelijke organisaties te financieren die zich kritisch over deze overheid uitlaten beperken.

Een wat ons betreft interessantere aanpak is om samen met creatieve geesten vanuit de overheid, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld, in Nederland en buitenland, gezamenlijk na te denken over de echte vernieuwing van internationale samenwerking. Mensen die niet vanuit bestaande belangen en kaders denken maar oplossingen bedenken vanuit een gezamenlijk en gedeeld toekomstig belang. Partos stelt voor stappen te zetten om zo’n proces in gang te zetten en het ijzer te smeden nu het nog heet is en het vuur in het debat rond het WRR rapport nog niet is uitgedoofd.

NL-Aid lijkt niet de meest geschikte structuur om handen en voeten te geven aan de vernieuwing van het Nederlandse regeringsbeleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Partos pleit voor een proces om gezamenlijk antwoord te geven op de vraag hoe vernieuwing van Internationale Samenwerking vorm gegeven zou moeten worden.