News

Frans Bieckmann: Naar een politieke OS

Development Policy22 Jan 2010Frans Bieckmann

Een belangrijk gemis in de WRR-analyse is de politieke dimensie. Politiek in de brede zin: ongelijke verdeling, tegengestelde belangen en machtsverhoudingen, binnen ontwikkelingslanden maar ook mondiaal – en niet te vergeten in Nederland zelf – liggen naar mijn mening in grote mate ten grondslag aan het gebrek aan rechtvaardige ontwikkeling in veel landen.

De WRR spreekt hier en daar wel over politiek. Daarbij doelt het op de overheden of op het democratische gehalte van ontwikkelingslanden. In relatie tot corruptie en clientelisme – de WRR spreekt over neopatrimonialisme – duikt op p. 186: de ‘politieke benadering’ op, waarmee gedoeld wordt op de echte politieke verhoudingen waar je in ontwikkelingslanden mee van doen hebt, dus niet alleen de formele politiek. Dit lijkt op de ‘behind the facade’ (waarvoor bijvoorbeeld de Strategic Governance and Corruption Analysis SGACA is ontwikkeld) invalshoek die binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken is ontwikkeld en die zeker handvaten biedt tot een betere analyse van de lokale dynamiek. Op p. 187 staat dan: ‘Politieker worden betekent ook preciezer zijn: kijken waar binnen systemen ruimte is voor verandering. Daarbij is het van belang om jezelf als donor goed uit te rusten en te zorgen dat je voldoende politieke leverage hebt.’

Verder blijft veel van het politieke impliciet. In haar bespreking van de noodzakelijke economische groei tekent de WRR aan dat die groei niet automatisch doordruppelt naar de armen, dus dat er andere verdelingsmechanismen moeten worden toegevoegd. Juist die verdelingsvraag is bij uitstek politiek. En die vraag kan nog maar ten dele binnen de grenzen van de natiestaat worden opgelost. Omdat juist de rijkdom, de vruchten van de groei, zich veel makkelijker over grenzen beweegt. Of dat nou is in de vorm van belastingontduiking door multinationals, of pure diefstal door elites, of doordat het in het buitenland lucratiever investeren is.

Maar er is natuurlijk nog veel meer politiek. Internationaal zijn het de machtsverhoudingen en de krachten die ingezet worden om allerlei belangen te behartigen, die bepalen hoe de hazen lopen. Veel invloedrijker dan welke vorm van hulp dan ook zijn bijvoorbeeld het veiligheids- en handelsbeleid, klimaatpolitiek en de geopolitieke manoeuvres van vooral grote staten (inclusief Nederlands bondgenoten, en ook na de Koude Oorlog nog volop) ten aanzien tal van ontwikkelingslanden. In één zin op p. 195 refereert de WRR daaraan aan het begin van haar betoog over beleidscoherentie: ‘Westers ontwikkelingsbeleid is vaak een januskop: we geven landen (financiële) steun, maar voeren tegelijkertijd beleid dat ontwikkeling kan ondermijnen’. Die januskop (zie mijn essay Het cynisme voorbij daarover in Waterland) wordt verhuld door verwarrend discours. Juist de idealistische retoriek van ontwikkelingshulp maakt dat we de tegengestelde krachten, machten en belangen nauwelijks durven benoemen. In plaats daarvan wordt beleidscoherentie een technische, apolitieke aangelegenheid, een streven naar ‘win-win-situaties’. De WRR schrijft hier en daar deze val te willen vermijden, maar ontkomt er in haar eigen analyse toch ook niet aan. In feite propageert zij een ouderwetse hulpbenadering: een nog verdere loskoppeling van de harde en egoïstische werkelijkheid in de echte wereld.

Ook in Nederland zelf zou een veel politiekere discussie gevoerd moeten worden. De WRR maakt geen woorden vuil aan de ‘draagvlakdiscussie’ en refereert hier en daar aan het rooskleurige (of juist ellendige) beeld dat wordt geschapen van ontwikkelingslanden: in de strijd om donateurs, achterban of stemmers komt het weinig ontwikkelingsorganisaties en ook ministers uit om de zaak politiek op de spits te drijven en die actoren (andere ministers, bedrijven, organisaties, bevriende landen) die andere belangen nastreven en dus ontwikkeling in de weg staan, met naam en toenaam te noemen. Daardoor overheersen in de publieke discussies de oppervlakkige zwart-wit benadering van problemen in ontwikkelingslanden; de politiek gevoelige zaken worden angstvallig vermeden, omdat daarmee echte belangen van de achterban of van machtige groepen binnen Nederland zouden kunnen worden aangetast.

Een politieke OS zou betekenen dat politieke bondgenoten elkaar opzoeken, en liefst internationaal coalities met elkaar sluiten om meer tegenmacht op te bouwen tegen de sterke belangen die de verhoudingen in de wereld willen houden zoals ze zijn. Ze zijn er natuurlijk wel, de verbanden met ‘like minded’ donoren, of de internationale NGO-netwerken die zich hard maken voor mensenrechten, rechtvaardige handel, klimaat, et cetera. Of kijk naar de mêlee van sociale bewegingen die zich bundelen onder de noemer van het Wereld Sociaal Forum. Dergelijke tegenmachtsvorming zou veel meer kunnen worden benadrukt en gefaciliteerd in het ontwikkelingsbeleid. Ze impliceert een veel moeizamer voortgang, maakt de achterban en publieke steun kleiner, maar benoemt wel veel meer de echte oorzaken en oplossingsrichtingen.