News

Bernard Berendsen: Enkele punten van commentaar

Development Policy25 Jan 2010Bernard Berendsen

Het rapport is te alomvattend en diepgaand om te pretenderen daar in kort bestek een commentaar op te geven dat recht doet aan die omvang en kwaliteit. Vandaar dit commentaar in enkele slechts punten:

1. In hoofdstuk 1 wordt onder het hoofdje “Terminologie” uitgelegd dat het rapport gaat over ontwikkelingshulp en niet over ontwikkelingssamenwerking omdat deze term een gelijkwaardigheid suggereert die in werkelijkheid niet bestaat en omdat die ook een verhullende werking heeft. Ik vrees dat we hier te maken hebben met een sprekend voorbeeld van het gezegde van de baby en het badwater. In de term ontwikkelingssamenwerking ligt ook de doelstelling besloten om het ontwikkelingsland als gelijkwaardig te behandelen. Dat gebeurt o.a. door het land en de mensen voor wie de hulp is bestemd te betrekken bij de bepaling waaraan deze wordt besteed en hoe ze worden besteed. We duiden deze praktijk aan met de term “ownership”. Als ontwikkelingslanden en mensen in die landen niet worden gevraagd (mede) verantwoordlijkheid te nemen voor met hulp gesteunde projecten en programma’s zullen deze ook niet het gewenste effect sorteren.

2. Twee van de drie hoofdconclusies van het WRR rapport gaan over de wijze waarop de hulp wordt gegeven: ontwikkelingsgericht (niet voor sociale zorg maar voor dingen die bijdragen aan zelfredzaamheid) en landspecifiek (betrek anderen bij de analyse die nodig is en om verschil te maken moet je concentreren en selectief zijn: maximaal tien landen en enkele sectoren per land). De derde hoofdconclusie gaat over vragen die niet op landenniveau spelen maar die kijken naar wat speelt op regionaal en mondiaal niveau. In dit verband wijst het WRR er in hoofdstuk 8 op dat ontwikkeling verweven is met bredere en mondiale issues en dat Nederland, door het ontwikkelingsbelang te laten prevaleren bij zaken als internationale handel, internationaal financieel en monetair beleid, klimaatbeleid etc., wel eens een grotere bijdrage zou kunnen leveren aan groei, ontwikkeling en structurele armoedebestrijding dan met de “klassieke hulp”. Daarom verbaast het zo dat het accent van het rapport en de aanbevelingen zich zo sterk richten op juist die “klassieke hulp”.

3. Ik had verwacht dat het WRR rapport op een meer fundamentele manier zou kijken naar de volumedoelstelling van de hulp (0.7 of 0.8 procent van het BNP). De WRR is weliswaar kritisch over de norm van 0.7 procent omdat daar geen eenduidige logica voor is en die norm een eigen leven is gaan leiden. De WRR pleit echter niet voor afschaffing van de norm maar vindt de discussie erover “niet interessant”. Waar de WRR echter aan voorbij gaat is dat de norm leidt tot een automatisme in hulpstromen die afbreuk doet aan de kwaliteit van de hulp. Die vermindert namelijk de noodzaak van de hulpontvangende landen om de eigen overheidsfinanciën via binnenlandse belastingen op orde te houden, de burgers zullen de eigen overheid niet verantwoordelijk houden voor het verlenen van overheidsdiensten en de overheden zelf zullen de verantwoording over hun uitgaven, die voor een groot deel met buitenlandse hulpgelden worden gefinancierd, eerder richten op de donoren dan op de eigen bevolking. De hulp ondermijnt zodoende de democratie en werkt corruptie in the hand. Dit is slecht voor ontwikkeling.

4. De WRR vestigt in haar rapport de aandacht op effectiviteit van de hulp en stelt dat die wordt bevorderd door minder nadruk te leggen op basisvoorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg en meer aandacht te hebben voor versterking van “zelfredzaamheid”, lees productieve werkgelegenheid. Daarbij is het echter vooral een kwestie van op welke termijn die effecten worden beoordeeld. Op korte termijn zal aandacht voor werkgelegenheidscreatie eerder leiden tot groei dan aandacht voor onderwijs en gezondheidszorg. Of dat op lange termijn ook zo is, is maar de vraag.

5. Veel aandacht besteed de WRR ook aan bevordering van de effectiviteit door het landenspecifiek maken van de bestedingen en door anderen bij de analyse te betrekken. Vervolgens wordt de suggestie gedaan om een eigen nieuwe uitvoeringsorganisatie in het leven te roepen, in navolging van de VS (USAID) en Noorwegen. In haar jongste rede voor het Centre for Global Development heeft minister van buitenlandse zaken Clinton van de VS nu juist gepleit voor een nauwere samenwerking tussen diplomaten en OS deskundigen in het veld. De huidige organisatiestructuur bij het Nederlandse ministerie van BZ garandeert nu juist een nauwe afstemming tussen OS en buitenlands beleid en betere garanties voor een coherent buitenlands en ontwikkelingsbeleid dan de structuur die de WRR voorstelt.

6. In het WRR rapport blijft het beleid m.b.t. de multilaterale ontwikkelings-samenwerking onderbelicht en doet geen recht aan de betekenis ervan. Het aandeel in de multilaterale hulp is ca. 25 procent. Maar ook andere dan hulporganisaties zoals WTO, ILO en IMF zijn van evident belang voor ontwikkelingssamenwerking.

7. Ook aan noodhulp (een toenemend aandeel in de hulp) en hulp aan fragiele staten waar de 3D benadering voorop staat en veel politieke aandacht naar uitgaat besteedt het WRR rapport weinig aandacht.