News

Deel 2: verslag consultatie over nieuw kennisbeleid

Development Policy09 Nov 2011Evert-jan Quak

Op 21 september 2011 bespraken experts tijdens een consultatiebijeenkomst het nieuwe kennisbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Lees hier het verslag van de middagsessie.

Den Haag, 21 september 2011

Moderator: Frans Bieckmann, hoofdredacteur van The Broker.

Verslag: Ellen Lammers, managing editor van The Broker en partner WiW-Global Research & Reporting.

Middagbijeenkomst

Deelnemers: ong. 40 deelnemers, veelal onderzoekers en kenniswerkers van universiteiten, kennisinstellingen, en NGO’s.

0. Bram van Ojik, directeur DSO, geeft een korte inleiding en schetst het politieke kader waarbinnen de Kennisbrief, die staatssecretaris Knapen in oktober aan de Kamer zal sturen, wordt opgesteld. De Brief is een reactie op de kritiek van het WRR rapport [1] over het huidige kennisbeleid van BZ. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is een strategischer en meer effectieve inzet en gebruik van kennis, zowel binnen als buiten het Ministerie.

Van Ojik stipt een aantal punten aan die door deelnemers van de ochtendbijeenkomst naar voren zijn gebracht, zoals: 1. Bouw voort op en trek lessen uit bestaande kennisinitiatieven, 2. Het kennisbeleid van BZ moet vanuit een internationale blik ontworpen worden, want kennis wordt tegenwoordig vooral binnen internationale netwerken geproduceerd, niet meer in Nederland alleen of in zuidelijke landen, 3. Het kennisbeleid van DGIS/BZ moet een kabinetsbrede benadering inhouden, die aanhaakt bij de topsectoren van EL&I, de strategische agenda van OC&W, etc.

I. Tijdens het eerste deel van de middag worden de deelnemers uitgenodigd feedback te geven op de probleemanalyse [2] zoals geschetst door het Ministerie en algemene suggesties te doen voor het voorgenomen kennisbeleid. De volgende punten worden naar voren gebracht:

Probleemanalyse

  • Enkele deelnemers geven positieve voorbeelden (e.g., Clingendael, LEI, KIT) die laten zien dat het met de zwakke relatie tussen kennis en beleid wel meevalt. Anderzijds wordt opgemerkt dat het Ministerie deels zelf debet is aan die zwakke relatie: ‘Zolang BZ niet kiest voor specialisten zal het kennisbeleid nooit slagen.’
  • Veel deelnemers benadrukken dat het werkelijke probleem ligt bij de lastige relatie beleid – praktijk. Het ontbreekt aan verbindingen tussen kennis verzamelen/vertalen en kennis toepassen. Van belang hierbij is waar de vraag vandaan komt (zie hieronder).
  • Enkele deelnemers steken de hand in eigen boezem: wetenschappers moeten meer eisen aan zichzelf stellen waar het de ontsluiting en verspreiding van hun kennis betreft. Anderen suggereren dat dit alleen kan gebeuren d.m.v. financieringsvoorwaarden.
  • Er wordt te weinig gedaan met alle lessen die geleerd worden in de praktijk en uit evaluaties. Deze lessen worden onvoldoende gedeeld en te weinig vertaald naar beleid. Bovendien ontbreekt het vaak aan een goed collectief geheugen.

Belang van de vragensteller

Er wordt veel gesproken over het belang van waar de onderzoeksvraag vandaan komt. Een meerderheid benadrukt dat deze uit de praktijk, dan wel uit het Zuiden moet komen. Enkele opmerkingen:

  • Effectief terugploegen naar de praktijk gebeurt alleen als de gebruikers van de kennis betrokken waren bij de vraagformulering. De kennis moet daar landen waar mensen al met open armen klaar staan.
  • Kennis wordt pas toegepast als er behoefte is aan kennis in de praktijk, bij mensen die gepassioneerd zijn over een onderwerp en dan ergens tegenaan lopen. De vragen van het platform moeten uit die praktijk komen, vanuit communities of practice.
  • De wereld is veranderd. De vraag moet uit Zuiden komen. Niet: ze nemen deel aan onze projecten, maar: we doen het samen.
  • Vraag en onderzoek moeten aansluiten bij de leerdoelen van Zuidelijke organisaties.
  • De timing van partnerships is belangrijk: Zuidelijke partners moeten vanaf het begin bij de platforms betrokken worden. Dit stelt ons bovendien in staat te leren van het Zuiden.
  • Vraagsturing is belangrijk bij succesvolle leerprocessen. Neem een voorbeeld aan de MFS II leeragenda’s, waar ook gepoogd wordt gezamenlijke leervragen te formuleren.
  • Ook wordt de kritische vraag gesteld: wie is ‘het Zuiden’? Wetenschappers ter plaatse, lokale overheid, bedrijven, maatschappelijke organisaties, boeren?

Wat financiering vermag

Een groot aantal deelnemers benadrukt het belang van financieringsvoorwaarden om de relaties kennis-beleid-praktijk te versterken:

  • Multidisciplinair onderzoek, en onderzoek waarin wordt samengewerkt door academici, beleidsmensen en civil society moet je forceren d.m.v. expliciete voorwaarden.
  • Er moeten financieringsvoorwaarden worden opgelegd voor het laten deelnemen van Zuidelijke personen in onderzoek.
  • Er moet geld vrijgemaakt worden voor workshops waarin stakeholders uit Nederland en het Zuiden gezamenlijk de onderzoeksvragen bepalen.
  • Outreach na afronding van onderzoek is een belangrijke component die als aparte activiteit gefinancierd zou moeten worden.
  • In het financieringsbeleid moeten relevantie en impact een beoordeling krijgen.

Kanttekeningen bij kennis

  • Het ontbreekt aan kennis over besluitvormingsprocessen, oftewel, wat leidt ertoe dat bepaalde oplossingen worden geïmplementeerd en andere niet. Dit betekent een politieker benadering van onderzoek.
  • Vergeet niet dat kennisopbouw een gevaar kan zijn voor beleid. In de politieke arena kan kennisontwikkeling gevaarlijk zijn. Zal BZ inderdaad kritisch onderzoek financieren?
  • Bij veel Afrikaanse organisaties bestaat een behoefte aan leren kritisch te denken en kritisch onderzoek doen. Dat gaat soms voorbij aan de behoeftes van ambassades of het Ministerie. In het kennisbeleid moet ruimte zijn om voorbij het praktische te durven gaan.

Kijk mondiaal

Meerdere deelnemers uiten kritiek op de te exclusief Nederlandse blik van het voorgenomen kennisbeleid.

  • Als de Staatssecretaris zegt, ‘We richten ons op waar we goed in zijn in Nederland’, dan klinkt dat als: dat moeten we beschermen want dat is van ons. Maar de toegevoegde waarde van kennis en onderzoek ligt in het internationale veld, in internationale netwerken. Er is te weinig wil om internationaal te leren. Uitgaan van de Nederlandse topsectoren geeft geen blijk van een lange termijn visie.
  • Internationaal zijn steeds meer toponderzoekers en instellingen betrokken bij mondiale vraagstukken. Wij moeten meer internationaal gaan denken en proberen internationale toponderzoekers binnen te halen. De veni, vidi, vici beurzen gaan al steeds vaker ook naar buitenlandse onderzoekers. Van steeds groter belang zijn de procedures: hoe selecteer je de beste onderzoekers in Noord en Zuid?
  • We praten over Noord en Zuid alsof het nog steeds gescheiden werelden zijn. Ervaring met netwerken met Afrikaanse onderzoekers laat zien dat dit achterhaald is: het zijn netwerken van gelijke partners waarvan wij er één zijn. Bovendien gaat kennisdelen ook steeds meer over Zuid-Zuid relaties en moeten we dus bijvoorbeeld Brazilië en China erbij betrekken.
  • Ontwikkelingsvraagstukken gaan steeds meer over brede mondiale vraagstukken. Dit is deel van de globalisering. Hierdoor zou het ook logisch zijn om andere Ministeries te betrekken bij het kennisbeleid van BZ, ook wat betreft financiën voor onderzoek (niet exclusief ODA gelden).
  • Het voorbeeld wordt beschreven van de in 1985 opgerichte Nederlandse Raad voor Juridische Samenwerking met Indonesië, die is uitgegroeid tot het Centre for International Legal Cooperation. Dat werd bestuurd vanuit een klein bureautje en het financierde zowel praktijk- als universitaire programma’s, met een grote vraaggestuurdheid door participatie van Indonesische partners. Er was voortdurend kruisbestuiving, ook doordat veel academici en andere deskundigen een deel van hun tijd besteedden aan het Centrum. Dat laatste mag nu niet meer. Financiering van OC&W laat dat niet meer toe. Het Ministerie van Justitie stelde mensen uit het apparaat beschikbaar, dat doen ze ook niet meer.

II. Na de koffiepauze geeft Bram van Ojik een korte inleiding over de doelstelling van de voorgenomen vier of vijf kennisplatforms. Die doelstelling is: gezamenlijk geformuleerde vragen van meer mondiale aard bepalen en het onderzoek aanbesteden, en de resultaten hiervan terugploegen naar niet alleen beleid maar ook naar de praktijk. De vraag aan de deelnemers is: hoe maak je zo’n ambitieuze opzet tot een succes? De volgende punten worden geopperd:

Structuur en samenstelling van de platforms

  • Er is zorg over de breedte van de voorgenomen thema’s. Er wordt voorgesteld om per thema met een groep stakeholders aparte consultatierondes te houden en een aantal prioriteiten binnen het thema te bepalen en op basis daarvan de echte experts te betrekken. Een ander voorstel is om subthematische loketten aan de platforms te hangen.
  • Meerdere deelnemers benadrukken het belang van een kleine regiegroep/stuurgroep met een secretariaat.
  • De voorzitter van de stuurgroep moet onafhankelijk zijn (geen institutionele belangen) en een erkende autoriteit op het thema.
  • Elk platform heeft duidelijke trekkers nodig.
  • Het platform moet iemand/organisatie aanwijzen die verantwoordelijk is voor het goed doorlopen van de kenniscyclus, zodat de antwoorden op de onderzoeksvraag uit de praktijk ook daadwerkelijk worden terugvertaald naar NGO’s, beleidsmakers en partijen in het Zuiden.
  • Wat betreft de samenstelling is het van groot belang dat de platforms multidisciplinair zijn en bovendien organisaties uit Nederland en het Zuiden vertegenwoordigen.
  • Hoe krijg je de juiste mensen erbij? Als er eenmaal een paar goede mensen bij zitten, mensen met erkende autoriteit, als het DNA goed is, dan gaat het lopen.
  • De vraag wordt gesteld in hoeverre het de bedoeling is dat de platforms geld gaan verdelen. Er wordt gesuggereerd dat geld belangrijk is voor commitment in deelname, maar dat ook opgepast moet worden dat het platform geen vechtarena wordt. Beslissingen over geld moeten op enige afstand gezet worden.
  • Een aantal deelnemers suggereert dat competitief uitzetten (tenderen) van onderzoek het beste werkt, zolang de beslissing genomen wordt door een onafhankelijke partij. Iemand maakt de kanttekening dat tenders ook kunnen leiden tot veel kapitaalvernietiging en dat, om dit te voorkomen, de tender gelaagd moet worden opgezet.
  • Om deelnemers aan het platform bereid te vinden financieel bij te dragen aan het onderzoek is het van belang dat de vraag niet van tevoren bepaald is, maar gezamenlijk door de partijen bepaald wordt.
  • Kennisbundeling en het vertalen en samenvatten van bestaande kennis is, naast kennisproductie, ook van groot belang voor een effectief kennisbeleid. Wordt dit ook een taak van de platforms?
  • Enkele deelnemers roemen het kennisbeleid van DFID en suggereren dat DGIS er goed aan zou doen een diepgaande missie naar Engeland te sturen om te onderzoeken wat de organiserende principes onder dat Britse succes zijn.

Een vijfde platform

De vier platforms zijn themagericht. De Staatssecretaris overweegt een vijfde platform op te zetten t.b.v. een of meerdere themaoverstijgende onderwerpen, die zich meer op de lange termijn richten, op nieuwe ontwikkelingen, en op innovatieve interventiestrategieën. De volgende suggesties worden hiervoor gedaan:

  • Kennis over multi-stakeholder processen en de cultuur(verschillen) die daarin een rol speelt, zowel tussen landen als tussen bijvoorbeeld bedrijven, overheid en NGO’s.
  • Kennis over capaciteitsopbouw van maatschappelijke organisaties, opbouw van lokale kennisinfrastructuur, en de nieuwe uitdagingen die daarbij komen kijken (e.g. multi-stakeholder initiatieven).
  • Kennis over de veranderende rol van civil society organisaties.
  • Kennis over wat open netwerken, open data en transparantie kunnen betekenen voor de OS sector.
  • Kennis over de mondiale samenhangen en de interactie tussen de andere vier thema’s.
  • Flexibiliteit voor nieuwe thema’s en innovaties, die vaak lange termijn onderwerpen zijn.
  • Er is veel kennis beschikbaar overal ter wereld, waar niemand van weet: belangrijk voor het kennisbeleid is het bouwen van een interface zodat die kennis beschikbaar wordt. Kan de taak zijn van een vijfde platform.
  • Kennis over interventiestrategieën en veranderingskunde, toegepast op OS-vraagstukken. Je kunt dit noemen: development administration, governance, of development management.

Bram van Ojik sluit af met een dankwoord aan de deelnemers voor de rijke oogst van deze middag, die zeker zijn beslag zal krijgen in de Kennisbrief.

Frans Bieckmann meldt dat The Broker het debat zal voortzetten op www.thebrokeronline.eu, en hiervoor spoedig een uitnodiging zal verspreiden.

Footnotes

  1. WRR rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie. Ontwikkelingshulp die verschil maakt’, januari 2010.
  2. Namelijk: Zwakke relatie tussen kennis/onderzoek en beleid; Kennis is vaak niet aanwezig of wordt niet gebruikt; Kennisveld is versnipperd; geen focus, geen samenhang; OS-landen hebben beperkt toegang tot kennis; Kennis en onderzoekscapaciteit van ontwikkelingslanden is beperkt.