News

Dirk Elsen: Ontwikkelingshulp: ondernemerschap gevraagd

Development Policy12 Mar 2010Dirk Elsen

Als we de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen heel voorzichtig zouden doorvertalen naar de landelijke verkiezingen van 9 juni aanstaande, dan ziet het er bepaald niet rooskleurig uit voor de toekomst van ontwikkelingshulp. Het draagvlak voor ontwikkelingshulp – dat de laatste tijd toch al flink onder druk stond – lijkt nog verder af te brokkelen. Op de vleugels van de behaalde overwinning is de PVV van Wilders vastbesloten nu ook landelijk door te breken om af te kunnen rekenen met die “onzin van ontwikkelingshulp”. En dat terwijl het recent verschenen advies ‘Minder pretentie, meer ambitie’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) het debat over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking in Nederland nou juist enorm heeft aangezet. Met de nieuwe politieke werkelijkheid in het vooruitzicht, is het des te meer zaak om dit debat nu stevig te voeren, lessen te trekken en het belang van eigen organisatie en achterban nou eens even niet voorop te zetten. Het advies van de WRR mag in deze demissionaire fase vooral niet in één van de onderste laden van het ministerie van Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking verdwijnen. Dat is niet goed voor de toekomst van een wereld waar alles steeds meer met elkaar verbonden is. Vandaar een oproep tot ondernemerschap voor ontwikkelingshulp.

Het WRR advies zet de toekomst van ontwikkelingshulp flink op scherp en komt met een aantal ferme aanbevelingen. Maar misschien wel het meest waardevolle van het rapport is dat het uit de keuken van een restaurant met een goede reputatie komt. Gezien de algemene stand en kwaliteit van het debat over ontwikkelingssamenwerking kan dat niet anders dan verfrissend worden genoemd.

Als we nou echt een verbeterslag willen maken met ontwikkelingshulp, werpt zich de vraag op hoe dat te realiseren nu het rapport vanuit de uitstekende keuken door het doorgeefluik in de woelige realiteit terecht is gekomen. Een realiteit die op een aantal punten aardige parallellen vertoont met die van de ontwikkelingslanden zoals beschreven in het rapport. Ook bij ons spelen macht, belangen, elites en persoonlijke agenda’s natuurlijk een belangrijke rol.

Laat dit nou eens een rapport zijn, dat recht gedaan wordt. Het is juist nu van belang om een paar vragen die het oproept verder uit diepen zonder direct de oplossingen aan flarden te schieten. Zonde en tegelijkertijd tekenend als het uiteindelijk alleen maar gaat over de suggesties om de overeengekomen 0,7% BNP bijdrage aan ontwikkelingshulp te heroverwegen, de hulp te beperken tot 10 landen en een uitvoeringsorganisatie op te zetten onder de noemer NLAID. Was het maar zo simpel. Het rapport roept dat misschien wel over zichzelf af, maar we zijn er toch ook weer zelf bij om dat te voorkomen.

Een aantal andere, lastigere, vragen schreeuwen namelijk om aandacht en verdieping. Het rapport stelt dat ontwikkelingshulp professioneler dient te worden vormgegeven en gaat uitgebreid in op waar het ministerie voor Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking tekort schiet. Maar welke taken en rollen kunnen het beste door ministerie, ambassades (of een rijksdienst) uitgevoerd worden? Inhoud, kennis, regie, uitvoering, financiering, diplomatie? Roept u maar. Waar zit hun concurrerende voordeel? Hoe zet je bovendien een gesloten ministerie aan tot meer ‘ambtelijk ondernemerschap’? En hoe rijm je die lange termijn uitdaging met de realiteit dat ministers slechts vier jaar de tijd hebben om indruk te maken? Wie gaat daar zijn tanden op stuk bijten?

Wat te doen met de terechte constatering dat hulp ook beschadigend kan werken? Laten we dat nou eens niet wegpoetsen. Het bekende verschijnsel dat ontwikkelingslanden vaker verantwoording lijken af te leggen aan hun donoren dan aan hun eigen bevolking is een fraai voorbeeld daarvan. Wat te doen met de constatering dat het succes van financiële overdrachten als instrument van ontwikkelingshup bepaald niet verzekerd is? Ontwikkeling gaat immers over veel meer dan geld alleen. Het lijkt de dolk in het hart van de wijze waarop het merendeel van de grote Nederlandse ontwikkelingsorganisaties werken. Om dan ter verdediging maar eindeloos het belang van een sterk maatschappelijk middenveld – de civil society – te blijven rond trompetteren, gaat volstrekt voorbij aan het beschamende feit dat diezelfde civil society in de meeste ontwikkelingslanden inderdaad voor een groot deel afhankelijk is geworden van buitenlandse financiële bijdragen, met alle risico’s van dien. Dat is dus net zo ongenuanceerd als die mensen die maar blijven roepen dat hulp niet helpt.

En dan hebben we het nog niet gehad over die andere spagaat waarbij de door het rapport voorgestelde ‘go it alone’ aanpak in schril contrast staat met de beschreven noodzaak om ontwikkeling ‘breder’ te trekken als het gaat om grensoverschrijdende mondiale vraagstukken zoals klimaat, veiligheid en financiële crises. In de aanpak van die wereldwijde vraagstukken wordt een betere integratie voorgesteld tussen ontwikkelingssamenwerking met de verschillende thema’s – zoals Milieu, Landbouw, Water, Defensie en Handel – niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld ook in Europese Unie verband. Prima idee maar dat ga je natuurlijk met de voorgestelde aanpak niet echt realiseren, zeker niet met een ministerie dat door het WRR rapport wordt weggezet als een “negentiende eeuws construct”. De Europese Unie als potentiële speler met een sterk mandaat staat daar toch wel als een zielig kasplantje bij. Wat kunnen we daar als Nederland nou aan doen? Heel wat, te beginnen met ruiterlijk erkennen dat het feit dat wij in organisaties als de Wereld Bank en het IMF meer te zeggen hebben dan een land als India, ook een construct uit vervlogen eeuwen is. Als voormalig ABN AMRO bankier weet ik dat hoogmoed vaak voor de val komt. Kortom werk aan de winkel. Liefst met open vizier. En laten we vooral niet alleen maar somberen. Nederland heeft veel te bieden ook op het gebied van ontwikkelingshulp. Er is meer dan het WRR rapport, dat wel erg overheidsgericht is, laat zien. Laten we ook vooral op waarde schatten wat andere actoren (maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven, etc.) hebben te bieden en ook daar lering uit trekken voor de toekomst. In dat verband suggereren meerdere commentatoren dat we eens goed moeten kijken naar die Nederlandse ontwikkelingsorganisatie die met meer dan 900 (merendeels lokale) professionals vanuit bijna 100 vestigingen in meer dan 30 ontwikkelingslanden al sinds jaar en dag werkt aan de door de WRR zo geprezen ‘zelfredzaamheid’ van lokale mensen. Die organisatie richt zich voor een belangrijk deel op het creëren van werk en het verbeteren van inkomensposities in economische sectoren. Financiële overdrachten komen er vrijwel niet aan te pas. Een en ander lijkt zowaar aardig aan te sluiten bij de hoofdlijnen van het WRR rapport. Misschien inderdaad niet zo’n gek idee om daar nog eens goed naar te kijken.

De WRR kwalificeert de ontwikkelingsopdracht als ‘onontkoombaar’ zowel vanuit moreel oogpunt als vanuit een welbegrepen Nederlands eigenbelang. Daarmee zijn allen die zich met ontwikkelingshulp bezig houden, uitgedaagd om bij te dragen aan een versterking van wat ontwikkelingshulp in dat kader kan bijdragen. De grote vraag is natuurlijk wie nu de regie gaat voeren. Uiteraard lag daar een schone taak voor minister Koenders. Helaas hebben hij (en zijn collega politici) op dit moment andere dingen aan hun hoofd. De vraag is hoeveel aandacht er na de landelijke verkiezingen nog zal zijn voor ontwikkelingshulp. En of het aanzienlijke hulpbudget niet met name gezien zal worden als een aantrekkelijke kaart die tijdens de coalitie-onderhandelingen ingeruild kan worden zonder dat er een haan (of achterban) naar kraait. Dat is geen goede zaak. Beter om van de nood een deugd te maken en te profiteren van de tijdelijke afwezigheid van al die politici en als betrokkenen juist in deze ongewisse tijden een nieuw en aangescherpt perspectief te formuleren voor ontwikkelinghulp. Hier ligt een kans voor de ambtelijke leiding van het ministerie van Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking om eens een echt staaltje ambtelijk ondernemerschap te laten zien en daartoe de handen ineen te slaan met anderen betrokkenen. De hoofdlijnen van het WRR advies rapport bieden voldoende houvast voor het ontwikkelen van een paar scenario’s die vervolgens een stevige basis kunnen leggen onder de uiteindelijk onvermijdelijke politieke besluitvorming. Waar wachten we op?

Dit artikel is een uitgebreide versie van het opiniestuk dat op 11 maart 2010 werd gepubliceerd in Het Nederlands Dagblad.