Na een lange periode vrijwel geen aandacht te hebben gegeven aan het buitenlandbeleid, heeft de WRR in zijn achtste raadsperiode in korte tijd twee rapporten over het buitenlandbeleid uitgegeven.
In 2010 verscheen “Minder pretentie, meer ambitie”, waarin de WRR een lans brak voor de herijking van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Dat pleidooi is voor een belangrijk deel vertaald in de beleidsuitgangspunten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in het kabinet Rutte-Verhagen. Er wordt voor het bilaterale deel van het beleid met veel minder partnerlanden samengewerkt, er wordt daarbij vooral gewerkt in thema’s waarbij Nederland iets te bieden heeft en veel vraag bestaat, en er wordt meer gebruik gemaakt van activiteiten waarbij het bedrijfsleven (Nederland en betrokken landen) een prominente rol speelt. Het verlichte eigenbelang gaat uit van het aanjagen van economische activiteit als motor van ontwikkeling. Zelfredzaamheid, onafhankelijkheid, vraagsturing en uitbouw van ondernemerschap staan dan centraal. Die benadering vindt navolging en berust veel meer op ontwikkeling dan op sociale zorg gerichte activiteiten.
In het rapport “Aan het buitenland gehecht” wordt dezelfde nuchtere en scherpe analyse toegepast. Dat heeft tot gevolg dat veel vooroordelen, en karakteristieken die het buitenlandbeleid domineerden, worden ontzenuwd of genuanceerd. Het feit dat de situatie van het buitenlandbeleid aanzienlijk anders is dan zo’n 50 jaar geleden komt tot uiting in het aantal landen in de wereld, toen ruim 50 nu 190, de verschuiving van de economische en politieke dominantie, de toenemende betekenis van de Europese Unie voor het Nederlandse beleid en de rol van Europa voor de mogelijkheden en vooral ook de kansen voor het Nederlandse beleid.
Terecht komt de WRR met het nieuwe begrip verlengd nationaal belang. Dat betreft belangen die Nederland deelt met andere internationale actoren, in veel gevallen de EU. Dat moet niet als een beperking worden gezien van autonomie of beleidsruimte maar als een verruiming daarvan.
Vanuit dit verlengde nationaal belang kan op een goede en constructieve wijze worden bijgedragen aan de beleidsvorming op Europees niveau, dat immers vaak een schakelfunctie heeft naar het mondiale niveau. Tegelijkertijd kan dan beter worden geïdentificeerd welke niches er bestaan voor het zelfstandige beleid van Nederland binnen de EU én als wereldspeler.
Op een aantal domeinen zoals de watersector en een aantal bedrijfstakken binnen de sector landbouw en voedsel heeft Nederland zo’n alom erkende positie. Dat geldt ook voor Nederland met Den Haag als de wereldresidentie voor vrede en internationaal recht. Met de sterke verwevenheid van internationaal en ontwikkelingsbeleid kan Nederland eveneens school maken.
De grondhouding en diagnose van de WRR is zeer overtuigend en ook de beleidsaanbevelingen zouden door iedere regering van welke kleur dan ook moeten worden overgenomen.
Opvallend is de gebrekkige koppeling van de twee op buitenlandbeleid gerichte rapporten van de WRR. Weliswaar is de basis van de rapporten dezelfde en vertoont ook de analyse veel van dezelfde elementen, maar diagnose en aanbevelingen zijn niet synergetisch. Het zou een uitdaging zijn om duidelijk te maken dat de twee rapporten complementair zijn en dat de professionalisering, focus, heroriëntatie en noodzaak tot kiezen die in het WRR rapport “Minder pretentie, meer ambitie” wordt bepleit, ook in dezelfde mate zouden worden gehanteerd voor het rapport “Aan het buitenland gehecht”. Dat zou de wederzijdse beïnvloeding versterken en de herijking van het buitenlands beleid over de volle breedte ten goede komen.
Dat zou in een derde studie, die zou voortbouwen op deze twee studies en waarin de terechte aandacht voor het buitenlandbeleid dat in vele departementen en ministeries nu wordt ontwikkeld, tot meer coherentie en samenhang brengen. Immers in de analyse van de WRR blijkt dat veel buitenlandbeleid door de vakministeries gebeurt en dat ook het financieel beleid in toenemende mate buitenlandbeleid is. De eigen keuzes van de departementen/ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid zou in ieder geval moeten worden gecoördineerd en de samenhang zou moeten worden bevorderd.
Die nadere uitwerking zou de identiteit van Nederland als open, doch zelfbewuste samenleving kunnen versterken. Dat zou de liberale, verlichte samenleving die Nederland in het verleden zo kenmerkte, weer tot leven brengen. Het zou de mondiale positie en ook de positie binnen Europa versterken en de angstige naar binnen gerichte houding doen verdwijnen.