News

Naar gezamenlijke kennis

Development Policy19 Nov 2011Alexander Kohnstamm, Anne-Marie Heemskerk

Op 14 november heeft de Staatssecretaris zijn lang verwachte kennisbrief naar de Tweede Kamer gestuurd. De kennisbrief schetst nog slechts de contouren van een kennisbeleid maar is een goede aanzet. Daarbij is het goed te constateren dat de Staatssecretaris zijn voordeel heeft gedaan met aanbevelingen die tijdens de consultatie met kennisinstellingen en NGOs in de sector op 21 september 2011 naar voren waren gebracht.

Zo kiest de Staatssecretaris voor kennisplatforms met deelname van zowel overheid, kennisinstellingen, bedrijfsleven en NGOs, die gezamenlijk de onderzoeksagenda bepalen, in kaart brengen wat er al is, en toezicht houden op een goede terugkoppeling naar de praktijk. Er worden vier kennisplatforms ingericht op elk van de prioritaire thema’s uit het bilaterale beleid van de het Ministerie: Veiligheid en Rechtsorde, Water, Voedselzekerheid en SRGR. Waar mogelijk zullen deze platforms aansluiting zoeken met de al bestaande topteams voor de Topsectoren van het Ministerie van ELI. Een vijfde kennisplatform is voorzien voor kennis over innovatieve, themaoverstijgende interventiestrategieën.

In de komende maanden zal deze kennisbrief moeten worden uitgewerkt in een kennisbeleid. Partos blijft graag meedenken en brengt daarom graag de volgende punten onder de aandacht.

Nieuwe verhoudingen, nieuwe rolverdeling, nieuwe vormen van samenwerking

Voor het welslagen van het kennisbeleid is het belangrijk dat het zich baseert op een strategische visie op de uitdagingen waar we als sector voor staan en focust op die kennis die nodig is om deze uitdagingen succesvol aan te gaan. De omvang en de urgentie van de mondiale problematiek vraagt om een coherent en sectoroverstijgend strategische beleid dat aandacht heeft voor economische ontwikkeling, milieu, veiligheid, democratie en mensenrechten. Een beleid waarin de samenwerking wordt aangegaan tussen overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en burgers, zowel in Nederland als daar buiten. Zo staat het in de Partos visie op de rol van Nederlandse ontwikkelingsorganisaties “Toekomst in Ontwikkeling”. En zo formuleerde de Staatssecretaris het onlangs in zijn toespraak op de Afrikadag van de Evert Vermeer Stichting: “De opkomst van nieuwe spelers, de toekomst van mondiale publieke goederen en de verandering van het armoedepatroon vragen om een volledig nieuwe architectuur van internationale verantwoordelijkheid. (….) Het gaat nu om een wereldomspannende problemen die schreeuwen om een collectieve aanpak. (…) Een betere, bredere samenwerking en rolverdeling van verschillende spelers is daarvoor dringend noodzakelijk. Want alleen samen kunnen we ontwikkeling effectiever en efficiënter stimuleren”.

Het kennisbeleid moet er daarom op gericht zijn deze samenwerking te helpen vorm te geven en in te vullen, met aandacht voor ieders specifieke rol en bijdrage. Dat de Staatssecretaris daarbij eenzijdig kiest voor de thema’s van het eigen bilaterale beleid is in strijd met deze oproep tot gezamenlijkheid, maar acceptabel als focus bij het verkennen van deze nieuwe vormen van samenwerking. Daarbij past het streven naar aansluiting bij het Top Sectorenbeleid van het Ministerie van ELI, vanwege de betekenis die de Staatssecretaris geeft aan de rol van het bedrijfsleven en aan economische innovatie. Wel is het cruciaal dat in die interdepartementale samenwerking de meerwaarde voor ontwikkelingssamenwerking voorop staat.

Maatschappijopbouw

De kennisbrief blijft echter onduidelijk voor wat betreft de samenwerking met en de rol van het maatschappelijk middenveld. Het maatschappelijk middenveld of Civil Society is een van de thema’s waar Nederland zich, ook volgens de WRR in haar report Minder Pretentie Meer Ambitie, internationaal mee zou kunnen profileren. Het sluit aan bij wat zowel de WRR als het Regeerakkoord als specifieke meerwaarde van Nederland benoemen. Hoe versterken we, bij alle aandacht voor economische ontwikkeling de rol van het maatschappelijk middenveld als motor van zelfredzaamheid en rechtvaardigheid, nu nationale en internationale politieke instituten aan invloed lijken in te boeten? Juist ook het bedrijfsleven constateert overigens, in het recente SER-advies, dat een sterk maatschappelijk middenveld van essentieel belang is voor een goed ondernemersklimaat. Partos pleit daarom voor opname van ‘maatschappijopbouw’ als een extra thema, belangrijk genoeg voor een eigen platform. Laten we daarbij ook kijken naar de mogelijkheden die geboden worden door de razendsnelle ontwikkelingen op het wereldwijde web en op het terrein van open data – juist ook in ontwikkelingslanden. Deze ontwikkelingen bieden organisaties en burgers een andere manier van werken, als een platform in een wereldwijd vertakt open netwerk dat op basis van transparantie bijdraagt aan duurzame mondiale ontwikkeling. Een zesde platform, geheel gewijd aan maatschappijopbouw, zou het mogelijk maken dat ontwikkelingsorganisaties samen met organisaties uit het Zuiden, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, bedrijven en kennisinstituten hun kennis hierover verder kunnen ontwikkelen.

Informeel leren en leren van de praktijk

In de discussie tot op heden wordt vooral gesproken over kennis die wordt verkregen door academische onderzoeksprogramma’s. Ontwikkeling is te complex om alleen te benaderen vanuit theorie. Of om met Cruijff te spreken: “in theorie zijn theorie en praktijk hetzelfde maar in de praktijk niet”. Theoretische kennis moet aangevuld worden met kennis uit de praktijk en met vaardigheden om theorie in de praktijk toe te passen. Ontwikkelingsorganisaties leren vooral in en van de praktijk, op basis van onderzoek naar de praktijk maar ook informeel: in samenwerking met hun partnerorganisaties, en in uitwisseling met collega’s, zowel hier in Nederland als internationaal. Ook het vormgeven van dit informele leren van de praktijk door uitwisseling met collega’s moet ruimte krijgen binnen de kennisplatforms. De onderzoeksprogramma’s zouden zich moeten laten leiden door onderzoeksvragen uit beleid en praktijk, met aandacht voor wat werkt en wat niet werkt en wat de mogelijkheden en voorwaarden zijn voor opschaling en gebruik in nieuw beleid en toepassing in de praktijk. Per thema zou gekeken moeten worden naar de benodigde kennis en de beste manier om die te verkrijgen, en naar een visie op de toepassing van de nieuwe inzichten in de praktijk. Alleen zo kan kennisbeleid direct bijdragen aan effectieve inzet van de kostbare OS-middelen.

De nieuwe kennis toegankelijk borgen

Wat ontbreekt in de kennisbrief is de visie van de Staatssecretaris op het toegankelijk borgen van de informatie en kennis die beschikbaar is en komt. Hoe gaan we werken aan een kenniscollectie die breed toegankelijk is voor bestaande en nieuwe ontwikkelingsactoren? Partos, PSO en NCDO zijn op basis van een gezamenlijke ambitie bezig om door samenwerking en bundeling van partijen te komen tot een brede kennisinfrastructuur die organisaties en mensen helpt de informatie en kennis over ontwikkeling en ontwikkelings­samenwerking te vinden en te verwerven die zij nodig hebben om hun activiteiten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en duurzame mondiale ontwikkeling, succesvol uit te voeren. Het gaat daarbij om een gezamenlijke, open acces kennis- en informatie­verzameling waarin zoveel mogelijk relevante kennisbronnen worden gekoppeld en ontsloten, middels enerzijds standaarden voor open acces en open data en anderzijds doelgroepgerichte portals (zoals een PI-desk en een MKB helpdesk). Voor de verwezenlijking van deze ambitie zoeken wij actief de samenwerking met andere partijen, waaronder zeer zeker ook het Ministerie. Een uitnodiging voor een gesprek hierover hebben wij DGIS begin oktober gedaan.

Coherentie van beleid en samenwerking in mondiale ontwikkeling vraagt ook om een gezamenlijke kennisagenda, een die gebaseerd is op een gezamenlijke strategie met ruimte voor complementariteit op basis van eigen doelen en interventies. Alleen op basis van een gezamenlijke onderzoeksagenda, goed aansluitend bij de vragen uit beleid en praktijk, met ruimte voor ieders eigen leerstijlen en onderzoeksthema’s, en een gezamenlijke kenniscollectie, komt daadwerkelijke samenwerking in kennisdelen en kennisontwikkeling tot stand.