Mijn ervaring met zowel de mondiaal gerichte IAASTD (International Assessment of Agricultural Knowledge, Science and Technology), als het op de Afrikaanse landbouw gerichte CoS (‘Convergence of Sciences’ onderzoeksprogramma in Benin, Ghana en Mali, gefinancierd door DGIS) maakt het WRR rapport een verademing.
Nederland weigerde om met de IAASTD mee te doen. Het argument van DGIS en LNV was ‘we hoeven er niet meer over te praten, we weten het allemaal wel’. De IAASTD was een grensverleggende exercitie die uiteindelijk door bijna zestig landen, waaronder China, India, Brazilië, Duitsland, Frankrijk, Engeland, Zweden, Rusland en vele ontwikkelingslanden, in April 2008 in Johannesburg werd ondertekend. Canada, Australië en de VS (nog onder Bush) waren wel aanwezig, maar tekenden niet, omdat ze het een bedreiging vonden voor hun bedrijven en de vrijhandel.
Mijn deelname aan CoS leidt tot de volgende indrukken die relevant zijn voor de WRR bevindingen:• Ambassades zijn gericht op specifieke sectoren en willen geen steun verlenen aan een programma in een andere sector. Ze willen wel geïnformeerd worden, en we zijn welkom voor een kop koffie, maar er is geen tijd, geen geld, en geen expertise voor ons programma, ook als dat door DGIS wordt gefinancierd en ook al is het multidisciplinair en gericht op plattelandsarmen. We zijn ‘landbouw’ en dat past niet.• De ambassades vertimmeren grote bedragen aan ‘budget support’ voor ‘hun’ sectoren, maar gegeven de ondoorzichtigheid van de overheidsuitgaven, ook in ‘goede’ landen zoals Ghana en Benin, heb ik grote twijfels over de besteding ervan. De twee corrupte Keniaanse ministers, die bij het schrijven van deze reactie in het nieuws zijn, waren verantwoordelijk voor voedselhulp en onderwijs. • Hoewel CoS-SIS expliciet is opgezet als een leertraject, d.w.z. een gemeenschappelijke ervaring om te leren hoe met institutionele innovatie om te gaan, bleek er in Den Haag geen bereidheid om mee te denken c.q. te leren. Deskundigheid wordt steeds meer gezien als het gevolgd hebben van het ‘klasje’. Als de directie waar CoS onder valt moet fuseren met een andere directie, valt de communicatie met de buitenwereld voor maanden stil. Als er een nieuwe minister komt gebeurt er ook maanden niets vanwege de noodzaak nieuwe beleidsvisies te ontwikkelen. Gelukkig zitten er in DGIS nog een aantal kampioenen die het oog gericht houden op de buitenwereld en op de zaken waar het eigenlijk om gaat, maar dat ligt aan hun eigen inborst, niet aan het apparaat of de ‘accountability’ ervan. • Vanuit de betrokkenheid van CoS-SIS met kleine boeren kun je er niet omheen dat super landbouwexportland Nederland, net als de VS, China, Brazilië, e.d., het die kleine Afrikaanse boer heel moeilijk maakt om van de grond te komen. We zetten een PvdA minister op OS voor de Afrikaanse boeren en een CDA minister op LNV voor de Nederlandse boeren en iedereen is tevreden. Deze dupliciteit in het Nederlandse beleid is in de toekomst, als Afrikaanse overheden en boeren mondiger worden, niet vol te houden.
Al met al kan ik me vinden in veel van wat het rapport te bieden heeft. Een aantal punten voor de discussie:
• Er is een schijnbare tegenstelling tussen (1) ‘global issues’, zoals de noodzaak om mondiale instituties te ontwikkelen die het handels- en marketingbeleid van machtige landen en internationale ondernemingen aan banden kunnen leggen, en die vanuit een mondiaal perspectief voedselzekerheid en duurzame omgang met hulpbronnen kunnen bevorderen, en (2) de noodzaak om met gedegen kennis van zaken en op grond van diagnose in specifieke landen strategisch hulp te verlenen. Sommige mensen denken dat het eerste punt voldoende wordt bedeeld als DGIS gaat samenwerken met LNV, en VROM. Maar ik denk dat we een instelling behoeven die zich professioneel bezig houdt met het ‘Global Public Good’ en, dwars door alle systeemniveaus heen, ook de verbanden kan zien met wat er lokaal in Afrika gebeurt. Een dergelijk perspectief kun je m.i. van een clubje van LNV, VROM en DGIS niet verwachten. Ik ben dus erg voor een NL-AID, maar dan wel een die meer in huis heeft dan ex-ontwikkelingswerkers. Zo’n NL-AID moet ook een formele rol hebben naar het Parlement (mondiaal ‘geweten’), en regelmatig ‘citizens’ juries’ organiseren over mondiale issues, als aanvulling en correctie op de compromissen van de regeringspartijen en de profilering van de oppositie.• Ik sta, vanuit mijn achtergrond begrijpelijk, positief ten opzichte van een verschuiving richting landbouwontwikkeling. Gezien de multifunctionele aard van de landbouw die moet zorgen voor o.a. voedselzekerheid voor de piekmensheid van 9 miljard in 2050, en het in stand houden van zulke ecologische diensten als de hydrologische cyclus, de beheersing van broeikasgassen, en gewasbestuiving, moet een dergelijke verschuiving wel heel doordacht zijn. Mijn ervaring is dat landbouwdeskundigen ontwikkeling maar al te vaak vertalen in technologieontwikkeling en blind zijn voor bijvoorbeeld de invloed van wereldmarkt en –handel, en voor institutionele innovatie als voorwaarde voor technologische innovatie. M.n. de dominante instituties in Afrikaanse landen (Leo de Haan noemt ze neo-patrimoniaal) zijn weerbarstig en het versterken van rechtsorde en ‘inclusive development’ vraagt om speciale aanpak. Dus als het rapport claimt dat wij in Nederland zo goed weten hoe we de landbouw moeten ontwikkelen, heb ik zo mijn twijfels. • De gerichtheid op armoede, zoals we die nu kennen, past goed in onze Christelijke traditie, maar niet in een toekomst waarin we met zijn allen alles moeten doen om niet af te stevenen op een antropogene ramp (kernwoorden: klimaatverandering, uitputting van hulpbronnen, het recht van de sterksten om niet-duurzame privileges te handhaven). Ontwikkelingshulp moet voor die toekomst gelden, en niet alleen voor arme boertjes, maar bijvoorbeeld ook voor verandering van 19e-eeuwse normen op grond waarvan aandeelhouders en bankdirecteuren beloond worden voor economisch handelen dat ‘the Global Good’ ondermijnt. Dus de gerichtheid op armoedebestrijding wordt m.i. terecht betwijfeld, maar ik denk dat het rapport niet ver genoeg gaat. • Wat mij telkens weer opvalt is hoe weinig we bereid zijn te kijken naar wat anderen om ons heen doen. Ik denk bijvoorbeeld aan het Zweedse SIDA, DfID, en GTZ. Bij ons roept de Minister of een goeroe wat en het hele bedrijf gaat aan de slag met de nieuwe waarheid. Ook in dat opzicht ben ik blij met het rapport, en verwacht dat een professionele NL-AID (met mondiaal perspectief) meer aandacht zal hebben voor wat er in de wereld gebeurt. En daarmee ben ik dan weer terug bij de weigering van Nederland om mee te doen met de IAASTD.