News

Paul J. van der Maas: Reactie van het Netherlands Platform for Global Health Policy and Health Systems Research op het WRR rapport

Development Policy03 Jun 2010Paul van der Maas

Het Netherlands Platform for Global Health Policy and Health Systems Research – www.globalhealthplatform.nl – stelt zich ten doel de inzet van Nederlandse kennis en expertise op het gebied van internationale gezondheidszorg te bevorderen ten behoeve van de beleidsvorming en –evaluatie van de Nederlandse overheid. Daarnaast streeft het Platform, opgericht in 2007, naar het bundelen van de krachten van Nederlandse kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, de overheid en andere financierende instanties teneinde knelpunten in de gezondheidszorg in ontwikkelingslanden te adresseren. Vanuit deze, door de Nederlandse overheid erkende, zelfstandige en onafhankelijke positie ten opzichte van beleid, onderzoek en praktijk van de internationale gezondheidszorg, heeft het Platform in haar vergadering van 6 april jongstleden het eerder dit jaar verschenen WRR-rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie – Onwikkelingshulp die verschil maakt’ besproken. Dit in aanwezigheid van prof. dr. Peter van Lieshout, lid van de WRR en hoofdauteur van het rapport.

Het Platform heeft waardering voor de grote dichtheid waarmee invalshoeken en visies op ontwikkelingshulp worden gepresenteerd, en is het in grote lijnen eens met de aanbevelingen van het rapport, met name ten aanzien van de vraag waar Nederland zich in de toekomst op zou moeten richten. Wij ondersteunen de oproep om de doelen van ontwikkelingshulp te heroverwegen, om meer coherentie aan te brengen in het beleid, om versnippering tegen te gaan, gericht keuzes te maken en daar vervolgens consequenties aan te verbinden. Wij ondersteunen de gedachte om ontwikkeling in de landen zelf weer centraal te stellen, zonder daarbij het Nederlandse eigenbelang onbenoemd te laten. Daarbij dient ook aandacht te worden geschonken aan, in de woorden van een van de vele commentatoren op het rapport, een “meer politiek georiënteerde verantwoording, waarbij scherp kan worden aangegeven waarom Nederland welke rol precies wil spelen…. Dat leidt … (immers) tot een (landenspecifieke) verantwoording … gericht … op wat in partnerlanden wordt bereikt en … tot een samensmelting van de verantwoording in onze partnerlanden en die in Nederland.”

Het rapport kent echter ook een aantal beperkingen zoals ook reeds gesignaleerd in diverse gepubliceerde commentaren. Wij noemen er drie. Allereerst worden de begrippen ‘ontwikkeling’ en ‘armoede’ op een nogal eenzijdige manier benaderd, namelijk puur vanuit economisch perspectief, waarbij dimensies van sociale en menswaardige ontwikkeling buiten beschouwing blijven. Dat resulteert in een beperkte kijk op armoedebestrijding.

Ten tweede levert het gelijkstellen van de ondersteuning van sociale sectoren zoals onderwijs, gezondheidszorg en drinkwater aan armoedebestrijding het beeld op van wat anderen reeds eerder hebben bestempeld als ‘een karikatuur’. Vanwege de eenzijdige kijk op ontwikkeling is de bewering niet gerechtvaardigd dat Nederlandse steun aan onderwijsprogramma’s in ontwikkelingslanden niet zou bijdragen aan armoedebestrijding, aan duurzame economische bedrijvigheid of aan het ontwikkelen van een internationale kennisinfrastructuur. Ten aanzien van onderwijs bevat het rapport nog een genuanceerde argumentatie. Voor gezondheidszorg ontbreekt zelfs ten enen male de argumentatie voor een dergelijke conclusie: Nederlandse steun aan de gezondheidssector in een partnerland in het kader van ontwikkelingshulp, en breder in het kader van mondiale samenwerking, is evident geen kwestie van ‘pleisters plakken’ of ‘hier en daar een kliniekje bouwen’. Het gaat ook verder dan slechts een morele verplichting. Via de opleiding en uitzending van ‘tropenartsen’ en ander (para-)medische beroepsgroepen naar ontwikkelingslanden en vanuit een jarenlange ervaring met basisgezondheidszorg-projecten (primary health care, soins de santé primaires) heeft Nederland in belangrijke mate bijgedragen aan de ontwikkeling van een geintegreerde district health benadering en de versterking van nationale gezondheidssystemen in een aantal landen. De huidige public health training van mensen met praktijkervaring uit ontwikkelingslanden en andere trainingsprogramma’s (inclusief PhD programma’s) aan diverse Nederlandse kennisinstituten bouwen daar nadrukkelijk op voort. Nederland is toonaangevend in de wereld op het gebied van tuberculosebestrijding en in het op de beleidsagenda plaatsen/houden van ‘moeilijke’ onderwerpen zoals sexuele voorlichting aan jongeren, abortus, moedersterfte, psychosociale zorg en gender based violence en homosexualiteit. Vanuit de expliciete erkenning van de sociale determinanten van gezondheid leveren Nederlandse instituten, maatschappelijke organisaties en de overheid een weliswaar moeilijk kwantificeerbare, maar onmiskenbare bijdrage aan global health. Daarbij wordt met name ook aangesloten bij wat onder macro-economen sinds het midden van de jaren 1990 gemeengoed is geworden: economische groei-modellen zijn slechts effectief indien zij worden ondersteund door een krachtig ‘pro-poor’ beleid en gerichte investeringen in gezondheid, onderwijs en verbetering van de positie van vrouwen. Het belang van gezondheidszorg, niet alleen voor gezondheidswinst, maar ook als factor voor economische groei vindt krachtige ondersteuning in het global health beleid van de EU en de WHO. Wel is inmiddels ook voor gezondheidszorg duidelijk dat er geen algemeen geldige modellen zijn, maar dat samenwerking goed moet aansluiten bij de bestaande situatie in een specifiek land of gebied.

En daarmee komen we bij het derde punt van kritiek: het WRR-rapport miskent dat Nederland een internationale rol van betekenis speelt in de benadering van gezondheid (en onderwijs) als een mensenrecht, dat nationale overheden moreel verplicht om gelijke kansen te scheppen voor haar bevolking. Het gebrek aan een mensenrechtenperspectief is opmerkelijk en tegelijk ernstig: het uit zich in het volledig ontbreken van enige gender analyse, en meer in zijn algemeenheid in een onderschatting van de rol van macht en belangen, en van politiek en structureel geweld, in nationale ontwikkelingsprocessen.

Daarnaast wijzen wij op de bewering dat bijna tachtig procent van de huidige Nederlandse hulp zou worden besteed aan sociale sectoren (pagina 279 van het WRR-rapport). Dat is vrijwel zeker een forse overschatting. Het WRR-rapport heeft overigens gelijk in haar constatering dat het erg lastig is inzicht te verkrijgen in waar Nederland nu precies in investeert en vooral ook waarom juist in die terreinen.

Tot slot pleiten wij er als Platform voor dat met betrekking tot gezondheidszorg serieus werk wordt gemaakt van kennisontwikkeling en van een sterkere interactie tussen kennisontwikkeling en beleidsvorming, -implementatie en -evaluatie. Daarmee sluiten we aan bij een van de belangrijkste aanbevelingen van het WRR-rapport: om te bepalen welk hulp nodig is, is een goede analyse (‘diagnostiek’) vereist. Daartoe moet (ook) in Nederland een kennisinfrastructuur op het gebied van global health worden opgebouwd en onderhouden ten behoeve van systematische research and development. Het Platform wil hieraan een substantiële bijdrage leveren en pleit ook voor een grotere inzet van DGIS in dezen. Alleen op die manier kan worden bewerkstelligd dat keuzes worden gemaakt op basis van toetsbare kennis en inzichten.