Er zijn veel redenen om positief te reageren op de kennisbrief van staatssecretaris Knapen. Een beter begrip van het fenomeen ontwikkeling en hoe internationale samenwerking tot ontwikkeling leidt op die plaatsen in de wereld waar dat het hardste nodig is, is essentieel. Kennis van wat werkt en wat niet, en in welke context, is een noodzakelijke voorwaarde om tot duurzame ontwikkeling te komen. Het initiatief tot het in het leven roepen van kennisplatforms teneinde bestaande kennis bijeen te brengen met het doel deze zo goed mogelijk te gebruiken is toe te juichen.
Het door het kabinet geformuleerde adagium “kennis delen is macht” dat leidend moet worden voor “het nieuwe werken” (naar buiten gericht, in netwerken van uiteenlopende samenstelling, externe kennis naar binnen halen en interne kennis toegankelijk maken voor de buitenwereld) sluit voortreffelijk aan bij de realiteit van een toenemende verknoping op wereldschaal , die schreeuwt om ontwarring. Kortom de kennisbrief van staatssecretaris Knapen slaat een aantal spijkers op de kop. Zijn streven naar verbetering van de kwaliteit van het beleid verdient brede steun en moet worden aangemoedigd. Mijn kritische observaties moeten daarom vooral vanuit deze constructieve attitude worden geduid.
Mijn eerste kritische kanttekening betreft de selectie van onderwerpen voor de kennisplatforms. Die weerspiegelen vooral het Nederlandse belang en de Nederlandse kennis en kunde. Het is een open vraag of de kwaliteitsverbetering die hiermee wordt beoogd zal opwegen tegen het afbreukrisico dat ontstaat door het opleggen van een ontwikkelingsagenda waar ontwikkelingslanden misschien niet op zitten te wachten. Mocht deze benadering niet effectief blijken dan hebben we een reëel probleem met de kennisplatforms. De ervaring leert immers dat zonder aanwijsbare positieve effecten op beleid en uitvoering een kennisplatform de neiging heeft te ontaarden in een praatcircus, dat staaltjes van kennis en kunde ten beste geeft zonder zich voldoende te bekommeren om richting en structuur. Zo’n “circus” kunnen we missen als kiespijn.
De ervaring leert gelukkig ook dat internationale kennisplatforms verschil kunnen maken als ze erin slagen op basis van een brede coalitie tussen een gevarieerde groep van belanghebbenden invloedrijke beleidsopties te ontwikkelen. Recente ervaring lijkt te bevestigen dat ruimhartig delen van kennis zich royaal uitbetaalt in toename van invloed, zeker als die kennis wordt gedeeld met een goede mix van dragers van verandering in ontwikkelingslanden, opkomende landen en hooggeïndustrialiseerde landen. Baanbrekende, bij de vormgeving en uitvoering van ontwikkelingsbeleid zeer behulpzame analyses kunnen dan het resultaat zijn. Het is te hopen dat de voorgestelde platforms zich in die richting zullen ontwikkelen. Daarop nu al rekenen zou neerkomen op een loze pretentie waar we, zoals ook het WRR-rapport stelt, vanaf moeten.
De voor de nieuwe platforms beschikbare middelen zullen via tenderprocedures worden toegekend aan de “beste voorstellen”. Het feit dat ook de kwaliteitsbewaking wordt uitbesteed roept de vraag op in hoeverre het personeel van DGIS zal delen in de beoogde kwaliteitsverbetering. En dat moet toch de bedoeling zijn, want men mag aannemen dat DGIS een actief aandeel gaat nemen in de kwalitatief hoogstaande discussies die in de kennisplatforms zullen plaatsvinden. Daar heb je mensen voor nodig die in de praktijk een scherp oog voor kwaliteit hebben ontwikkeld. Het is geen geheim dat dit type mens de laatste pakweg 20 jaar schaarser is geworden binnen de DGIS-organisatie. Het is alweer te hopen dat de voorgestelde verandering van het personeelsbeleid deze trend zal ombuigen. Daarop rekenen zou evenwel getuigen van vermetel vertrouwen.
Het aardigste van de brief is wellicht dat deze getuigt van ambitie, zoals aanbevolen door het WRR-rapport. Wat dat betreft legt de staatssecretaris de lat hoog en daarin valt hij te prijzen. Ambitie alleen is echter onvoldoende om de beoogde kwaliteitsverbetering te realiseren. Het komt erop aan die ambitie te vertalen in concrete en operationele bijdragen aan de nobele zaak van ontwikkeling. Die praktische invulling komt er nog wat bekaaid vanaf in de brief, maar de opening is geboden ook hierover het denken weer op scherp te stellen.