News

Frans Bieckmann: De staat en economische groei

Knowledge brokering22 Jan 2010Frans Bieckmann

In het WRR-rapport wordt een grote reeks visies en invalshoeken behandeld, maar één focus is heel duidelijk: het belang van economische groei voor ontwikkeling en de rol die de nationale staat daarin weer (meer) zou moeten spelen. Binnen de ontwikkelingseconomische discussie is dat een nuttige bijdrage. Hoewel in de bronnenlijst de Angelsaksische ontwikkelingseconomen sterk oververtegenwoordigd zijn, worden in het boek veel mythes ‘debunked’, zoals de vanzelfsprekendheid waarmee nog steeds beweerd wordt dat ‘de markt’ en openheid van een economie naar de wereldmarkt per definitie goed zouden zijn voor ontwikkeling. Volgens de WRR is dat alleen onder bepaalde voorwaarden het geval, en moet het overheidsbeleid bijvoorbeeld ‘growth enhancing’ in plaats van ‘market enhancing’ zijn.

De grotere rol die de WRR de staat toebedeelt in economische groei past bij een aantal van de meer kritische commentaren door vooraanstaande economen de afgelopen jaren, waarin de neoliberale ideologie ten grave werd gedragen: het is niet meer zo dat regulering ten koste van alles moet worden teruggedrongen. En overheden in de rijke economieën hebben in reactie op de crisis natuurlijk heel duidelijk laten zien dat hun eigen neoliberale retoriek van de afgelopen decennia in zo’n geval natuurlijk niet voor henzelf geldt.

De stelling dat ontwikkelingsbeleid zich eigenlijk moet richten op het creëren van een grotere middenklasse, verdient serieus debat. Niet alleen omdat die middenklasse een motor zou (kunnen) zijn van economische groei, maar ook van democratisering en emancipatie, van een rechtvaardiger verdeling van de beschikbare middelen, misschien ook van een verantwoorder omgang met het milieu, en van het losmaken uit traditionele, beknellende culturele en maatschappelijke verbanden.

Dat de koek vergroot moet worden om ontwikkelingslanden in staat te stellen hun groeiende bevolking een beter leven te geven, staat buiten kijf. Economische groei is dus, zoals de WRR zegt, een noodzakelijke voorwaarde voor ontwikkeling.

Maar in het WRR-rapport komt een beeld naar voren alsof economische groei de enige, of in ieder geval veruit de belangrijkste voorwaarde is.Daartoe wordt een nogal karikaturaal beeld geschetst van de huidige hulppraktijk, die helemaal niet op economische groei zou zijn gericht, en eenzijdig op sociale sectoren, en dan nog in de meest ‘slechte’, dienstverlenende zin: onderwijs en gezondheidszorg zouden nauwelijks gericht zijn op het versterken van de productiviteit.

Het WRR-rapport heeft niet alleen een bias richting het economische, maar ook richting staat en overheid. Het heeft duidelijk erg weinig feeling met civil society. Zoals al in diverse commentaren benadrukt: de civil society is zwaar onderbelicht in dit rapport. Haar rol is of kan veel diverser zijn dan geschetst. Civil society is veel meer dan een verzameling (lokale of buitenlandse) NGOs. Het betreft het hele maatschappelijke verkeer, bijeen gehouden (of juist verdeeld) door culturele tradities of religie.

Waar het WRR-rapport ook tekort schiet, is de verhouding tussen economische groei en milieu. In de huidige tijd van klimaat, voedsel – en energiecrisis zou een serieuze verhandeling passen over hoe op nationaal en mondiaal niveau de gerechtvaardigde wens (eis) van ontwikkelingslanden om meer welvaart en groei kan worden verzoend met de even zo grote noodzaak iets te doen met de eindigheid van de aardse hulpbronnen. Deze zeer reële tegenstelling wordt aangeraakt in het bespreken van de mondiale publieke goederen, als betrof het slechts een internationaal politiek thema. Maar het klimaatprobleem is, of zou eindelijk eens moeten worden, tot in zijn kern verbonden met de essentie van het economisch systeem, en met economische groei.

Onder de nadruk op het economische ligt in het WRR-rapport een meestal impliciete aanname dat economische groei de afgelopen jaren geen prioriteit heeft gehad in het ontwikkelingsbeleid. Het hangt er maar van af wiens prioriteit: die van de belangrijke maar in het grote spel toch relatief kleine donor Nederland? Of die van de machtige mainstream donors en andere spelers die van invloed zijn op ontwikkelingslanden, de Wereldbank voorop, maar ook ’s werelds grootste donor (in absolute termen) de VS? Sinds begin jaren tachtig is economische groei, te bereiken via openstelling van de markten om zo de export te vergroten, het leidende beginsel geweest. Van de in sociaal opzicht (en naar later blijkt ook in economisch opzicht) desastreuze Structurele Aanpassingsprogramma’s (SAPs) die ontwikkelingslanden in de jaren tachtig werden opgelegd, tot de wat verfijndere maar in economisch opzicht vergelijkbare ‘adviezen’ van later jaren, heeft altijd economische groei centraal gestaan. De ontwikkelingshulp en ook de (over hoe de armoedebestrijding te bereiken) nietszeggende Millennium Doelstellingen dienden hooguit als sociale opvang, als een soort ‘safety net’ voor diegenen die door de drastische economische hervormingen die werden opgelegd, buiten de boot vielen.

Van die neoliberale aanpak neemt de WRR afstand, van de economistische kijk op ontwikkeling niet. Terwijl er in de afgelopen decennia toch een rijke oogst aan boeken en ideeën is geweest, die veel kritischer naar de mainstream ontwikkeling heeft gekeken, en daaruit een reeks concepten heeft ontwikkeld die de moeite waard zijn nu eens serieus in de praktijk te brengen. Een van die stromingen (gerelateerd aan Amartya Sen, concepten als human development, well being, het World Development Report 2000) heeft een zgn. brede definitie van armoede opgesteld, die eigenlijk beter omschreven kan worden als een brede visie op ontwikkeling (zie meer hierover in Paul Hoebinks bijdrage aan deze discussie).

Op sommige plekken in het boek lijkt de WRR deze ‘brede’ invalshoek te onderschrijven. Op p. 66 schrijft zij bijvoorbeeld dat het bij ontwikkeling gaat om ‘de complexe interactie van de economische sfeer, de overheid, het politieke systeem en de samenleving’. Deze naar mijn idee heel adequate omschrijving van ontwikkelingsprocessen wordt niet consequent doorgetrokken door de WRR. Zo’n brede of ‘integrale’ benadering zou ook aan de strategische analyses (diagnostiek noemt de WRR het) ten grondslag moeten liggen. En dus de institutionele invulling moeten voeden.

Maar de eenzijdig economische benadering die elders wordt gekozen, weerspreekt dit weer. Ook het door de WRR geopperde idee dat het ontwikkelingsbeleid zich meer moet richten op thema’s waar Nederland goed in is, zoals landbouw en water, gaat tegen bovenstaande integrale aanpak in. Als je uitgaat van een contextspecifieke benadering, waarin een brede analyse van politieke, economische, sociale en maatschappelijk-culturele trends aangeeft welke strategie je op welk moment moet volgen en waar je je op moet concentreren, moet je daar tegen over geen aanbodgestuurde oplossingen stellen. Natuurlijk, als er op een bepaald moment water of landbouwexpertise nodig is, moet je die in Nederland halen. Maar als je onderwijsdeskundigheid nodig hebt, of bedrijfseconomische kennis, dan moet je die gewoon elders, in andere landen inkopen.