News

Naar ‘mobile’ kennis

Development Policy19 Oct 2011Bart de Steenhuijsen Piters

Het debat over de organisatie van onze Nederlandse kennis voor ontwikkeling kan niet los staan van de vraag welke kennis van belang is en voor wie. Pas als die vragen worden beantwoord, kunnen we beoordelen welke samenstelling en bestuurlijke vorm van kennisplatforms leidt tot effectief kennisbeleid. Kennis voor ontwikkeling kan geen doel op zich zijn of alleen de wetenschap dienen.

Binnenlandse fragmentatie

Bij het beantwoorden van deze voorwaardelijke vragen, moeten we eerst constateren dat de Nederlandse academische instellingen al in veel internationale kennisnetwerken opereren. Het is niet zo dat er geen sprake is van gebrek aan organisatie, maar er is wel veel binnenlandse fragmentatie. De internationale netwerken van universiteiten maken uitwisseling van kennis mogelijk en dragen bij aan de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek. Maar binnen Nederland staan de kennisinstellingen, waaronder ook het Koninklijk Instituut voor de Tropen, in constante competitie tot elkaar om onderzoeksmiddelen.

De stelling van de toenmalige minister Herfkens dat concurrentie leidt to kwaliteit, is wel toepasbaar op processen in de private sector, maar niet op het terrein van kennisontwikkeling. Competitie betekent geen samenwerking of het delen van nieuwe inzichten en staat dus effectieve kennisontwikkeling in de weg. Kennisplatforms in Nederland moeten dus een antwoord geven op de vraag hoe onderzoek gefinancierd wordt, zodat deelnemers niet in concurrentie tot elkaar staan, samen kunnen werken en kennis kunnen uitwisselen.

Kennis over lokale ontwikkeling

Bij de vraag wie kennis voor ontwikkeling nodig heeft, kan aan een veelheid van gebruikers worden gedacht. Een eerste onderscheid kan gemaakt worden tussen de Nederlandse overheid die deze kennis nodig heeft voor haar beleid, Nederlandse ontwikkelingsinstellingen en bedrijven die dankzij deze kennis effectiever zijn, en lokale kennisgebruikers. De vraagstelling die aan elk onderzoek ten grondslag ligt, moet door de gebruikers gesteld worden.

Kennisplatforms voor beter Nederlands ontwikkelingsbeleid doen ander onderzoek dan voor het Nederlandse bedrijfsleven of een nationaal ministerie in Mozambique. Als Nederlandse platforms bij willen dragen aan lokale ontwikkeling door kennis te delen zal deze relatie in de organisatievorm van het platform geborgd moeten worden. Daarmee zal een platform niet alleen een ‘horizontale’ structuur van deelnemers in Nederland hebben, maar ook ‘verticale’ door relaties met zuidelijke partijen.

Kennis is alleen effectief in haar bijdrage aan ontwikkeling als zij toegankelijk is voor de beoogde gebruikersgroep. Veel onderzoek dient academische doelen en draagt niet noodzakelijkerwijs bij aan beter beleid. Als de Nederlandse overheid meer kennis nodig heeft voor goed beleid, dan moet er ook meer beleidsrelevant onderzoek gedaan worden. Daarbij moet er meer gedaan worden aan het vertalen van academisch onderzoek naar beleid en praktijk.

Als Nederlandse platforms willen bijdragen aan lokale ontwikkeling moet er een goed inzicht zijn in de lokale kennisinfrastructuur en hoe deze is gerelateerd aan de praktijk. Welke complementaire rol kan het Nederlandse onderzoek innemen en hoe kan opgedane kennis zich effectief verspreiden in een lokale kenniseconomie?

Obstakels wegnemen

Antwoorden op bovenstaande vragen zijn richtinggevend voor de organisatie en werkwijze van Nederlandse kennisplatforms voor ontwikkeling. Deze platforms moeten dienen om obstakels voor samenwerking weg te nemen, waarbij een langere termijn perspectief voorwaarde is voor de opbouw van kwalitatief hoogwaardige kennis. Platforms moeten pluriform van samenstelling zijn en zowel ontwikkelaars als gebruikers bij elkaar brengen. Ze hebben internationale relaties en vertakkingen.

Beoogde gebruikers stellen de onderzoeksvragen en houden toezicht op de relevantie van het onderzoek. Waar academische instellingen in internationale netwerken wetenschap bedrijven, dienen de platforms meer het doel van toepassing door beleid en praktijk. Daarmee zullen de activiteiten van platforms vooral kennisuitwisseling, beleidsrelevant onderzoek en vertaling van kennis naar praktijk zijn.

Tenslotte: bovenstaande schets van Nederlandse kennisplatforms impliceert dat betrokken organisaties meer competenties moeten hebben dan alleen goed wetenschap bedrijven. Zo is beleidsrelevant onderzoek anders van aard en karakter dan fundamentele wetenschap. Uitwisselen van kennis vraagt communicatieve vaardigheden en creatieve vormen van kennisdeling. Nederlandse instellingen vereisen een goed begrip van lokale cultuur en interculturele communicatie. Als onze kennis effectief voor lokale ontwikkeling moet zijn, zullen we vooral moeten begrijpen wie onze kennis nodig heeft en hoe deze zich via lokale netwerken verspreid. Een voorbeeld is de vlucht die de ITC sector in Afrika heeft genomen. Kennis in Afrika moet ‘mobile’ zijn.